Tweedaagse excursie Wallonië.
Zaterdag 27 en zondag 28 september 2014
Met een bezoek
aan Mons, le Grand Hornu, Louvre Lens, Doornik en Scherpenheuvel
Verslag van de
excursie naar Wallonië.
27 en 28 september 2014.
Keurig op tijd stonden de 49 deelnemers zaterdagmorgen klaar bij parkeergarage
“Librije” aan de Groenewoudstraat in Horst zodat we punctueel, zoals trouwens
alles in het hele programma, richting België konden vertrekken.
Om 9.00 uur stond de eerste koffiepauze op het programma, aangeboden door het
bestuur van LGOG Kring Ter Horst, in de kantine “Le Libre Cours”, op het
vliegveld van Luik. Een vliegveld voor militaire doeleinden maar ook voor
passagiersvervoer en nog belangrijker als cargobedrijf o.a. voor T.N.T.
Stipt om 11.30 uur aankomst in Bergen, tevens gelegenheid tot verkenning van het
centrum en het nemen van een lunch. Hiervan werd in het zonnetje dankbaar
gebruik gemaakt. Om 13.00 uur vertrekken de twee groepen voor een rondleiding
door Bergen met gidsen: bezoek aan Stadhuis met Grand' Place, de tuin van de
burgemeester, de oude straatjes en de stiftskerk van St.-Waltrudis.
Bergen (Frans: Mons) telt ruim 95.000 inwoners. De heilige Waltrudis is de
patroonheilige van de stad. Bergen is de voornaamste stad van arrondissement
Bergen, en de zetel van een van de vijf hoven van beroep van het land. In Bergen
bevindt zich het militair hoofdkwartier SHAPE van de NAVO.
Bergen is gelegen ten oosten van Borinage, zoals dit industriegebied wordt
genoemd. De stad ligt ongeveer op 50 km ten zuiden van Brussel
Het reliëf wordt mede beïnvloed door het dal van de Hene, die iets ten noorden
van de stad van oost naar west stroomt. De Trouille valt ongeveer ter hoogte van
Bergen samen met de Hene. Bergen ligt dus op een heuvel bij de samenloop van
twee rivieren, waardoor de huidige vorm van de stad bijna rond is. De R50 bakent
de binnenstad af. Meer naar het centrum neemt de hoogte toe, in de buurt van het
belfort ligt de stad het hoogst.
De stad Bergen ontstond op een heuvelachtig terrein (vandaar de naam) tussen de
rivieren de Hene en de Trouille. Ondanks de ontdekking van begraafplaatsen uit
de 2e eeuw en de oude benaming "Castri locus" (Kampplaats), die voor het eerst
opduikt in 642, blijft de aanwezigheid van een Romeins legerkamp op de plaats
van de huidige stad een hypothese.
Pas rond het midden van de 7e eeuw ontwikkelde zich hier een belangrijke
stadskern, rond een kasteel waar de graven woonden. Deze ontwikkeling was mede
het gevolg van de stichting van een abdij, rond 650, door de heilige Waltrudis.
Dit klooster zou later in de 11e eeuw hervormd worden tot een kapittel van
adellijke, seculiere kanunnikessen, dat het geestelijke leven in de stad bleef
domineren tot de opheffing in 1792.
Rond de 10e eeuw bouwden de graven van Bergen een versterkte burcht op de
naburige heuvel, en onder graaf Boudewijn IV (1120-1171) werd begonnen aan de
bouw van een eerste omwalling - waarvan ook thans nog delen bestaan. Hierdoor
kon de stad spoedig rivaliseren met Valenciennes, de toenmalige hoofdstad van
het graafschap Henegouwen. In 1136 vond in Bergen een grote stadsbrand plaats.
Bergen ontwikkelde zich snel tot een belangrijk bestuurlijk, handels- en
onderwijscentrum. Gravin Margaretha II van Vlaanderen stichtte in 1248 een
begijnhof, en de toename van de bevolking maakte rond 1290 de aanleg van een
tweede, grotere stadsmuur noodzakelijk. Deze stadsmuur was ongeveer 4,5 km lang
en had zes poorten. In 1295 werd Bergen de hoofdplaats van het graafschap
Henegouwen. De lakennijverheid legde de basis van een economische bloei, die pas
zou eindigen in de 16e eeuw, met de godsdiensttroebelen.
Op 24 mei 1572 viel Lodewijk van Nassau aan het hoofd van 500 ruiters vrij
onverwacht de stad binnen, waar hij met geestdrift onthaald werd, omdat de
ontevredenheid over het beleid van Alva er zeer groot was. Dit was de aanzet van
Lodewijks plan om een operatiebasis te vestigen voor het leger van De Coligny,
die vanuit Frankrijk de Spanjaarden zou lastig vallen. Toen deze hulptroepen
echter niet kwamen opdagen omdat De Coligny werd vermoord in de
Bartholomeusnacht, zag Lodewijk, die aan alle kanten bedreigd werd, zich
genoodzaakt te capituleren en het belegerde Bergen aan Alva over te geven (19
september 1572). Ondanks de belofte van algemene amnestie, nam Alva na het
vertrek van Lodewijk en zijn troepen op bloedige wijze wraak. Vele burgers van
Bergen werden gearresteerd, gefolterd en terechtgesteld en hun bezittingen in
beslag genomen. De welvaart van Bergen, een der bloeiendste nijverheidssteden
van Europa, was totaal vernietigd.
Meteen begon voor Bergen een lange periode waarin het oorlogsgeweld regelmatig
het economische herstel afremde. Op 8 april 1691 moest de stad zich, na een
beleg van negen maanden, aan de Franse troepen (80.000 man sterk) overgeven.
Koning Lodewijk XIV kwam vanaf 15 maart persoonlijk de krijgsoperaties bijwonen.
Het Franse geschut had overal in de stad veel schade aangericht. Bergen bleef
Frans bezit tot 1697, daarna kwam het beurtelings in Oostenrijkse en Franse
handen. De Fransen waren de baas van 1701 tot 1709, en daarna van 1746 tot 1749.
Omdat de krijgsverrichtingen van de 18e eeuw zoveel schade aanrichtten, werd de
stad vooral in die periode heropgebouwd, waardoor het huidige stadsbeeld
grotendeels 18e-eeuws is.
Bergen was in de late 17e eeuw en eerste helft van de 18e eeuw een van de
vestingsteden die deel uitmaakten van de Nederlandse vestingsbarrière in de
Zuidelijke Nederlanden. Na de Slag bij Jemappes, een veldslag die op 6 november
1792 plaatsvond bij Jemappes (thans een deelgemeente van Bergen), moesten de
Oostenrijkers het veld ruimen.
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog wist de British Expeditionary Force
onder leiding van de Britse generaal French 48 uur lang nabij Bergen de Duitse
troepen van Von Kluck tegen te houden. Bergen was hierna vier jaar in Duitse
handen en werd uiteindelijk, vroeg in de morgen van 11 november 1918 bevrijd na
drie dagen heftige strijd door Canadezen.
Ook de Tweede Wereldoorlog was moordend voor Bergen en omgeving, en veroorzaakte
veel menselijk leed. Als industriestad en verkeersknooppunt werd het vaak hevig
gebombardeerd, en van 2 tot 4 september 1944 vonden er nog zware gevechten
plaats tussen Amerikaanse troepen (onderweg van Avesnes en Nouvion) en Duitse
troepen die zich terugtrokken uit Noord-Frankrijk.
De economische crisis in de tweede helft van de 20e eeuw kwam hard aan voor de
Bergense industrie en voor de hele Borinage. Het herstel verloopt niet zonder
grote problemen. De stad kreeg echter in 1971 een eigen universiteit, en biedt
als onderwijscentrum zeer veel mogelijkheden voor technisch en wetenschappelijk
onderzoek.
Om 15.00 uur werden we door chauffeur Harrie weer keurig opgehaald vanaf het
plein in Bergen en gingen we op weg naar “Le Grand Hornu”
Le Grand-Hornu, een gewezen steenkoolmijn en industriecomplex, brengt een
uitzonderlijke getuigenis van de Industriële revolutie. Opgetrokken tussen 1810
en 1830 door Henri De Gorge, industrieel van Franse oorsprong, vormt dit heuse
project voor een stadswijk een uniek voorbeeld van functionele stedenbouwkunst
op het Europese vasteland bij het begin van de grote industrialisering.
Le Grand-Hornu is gebouwd in een neoklassieke stijl en omvat werkplaatsen,
kantoren, een arbeiderswoonwijk en de residentwoning van de beheerders, het
"Kasteel De Gorge". Booggewelven, geveldriehoeken en halfronde vensters
benadrukken de werkplaatsen en de kantoren van de steenkoolmijn en vormen een
majestueus ensemble.
In 1778 werd begonnen met het graven van de eerste mijnput voor de steenkoolmijn
van Le Grand-Hornu; de eerste eigenaar van de concessie was Charles Godonnesche.
Toen hij overleed wou zijn weduwe de mijnzetel aan De Gorge verkopen, die er
onmiddellijk de grote troef van inzag: een buitengewoon goede ligging bij een
communicatieknooppunt.
Gewaagd begint De Gorge toch heel vlug aan het graven van nieuwe putten, op zoek
naar beter renderende aders. Hij stapelt bergen schulden op en ziet zich tot
lenen genoopt. Bij het graven van een vijfde put, Sainte-Eugénie, botst hij op
bijzonder interessante steenkooladers. Dit wordt het begin van zijn succes.
In 1816 wordt begonnen met de werkzaamheden voor de arbeiderswijk. Om de
mijnwerkers die hij broodnodig heeft in Le Grand-Hornu te houden, besluit De
Gorge ze een elders onbekend welzijn aan te bieden. Hij bouwt een
arbeiderswoonwijk en woningen met een ongeëvenaard comfort voor die tijd. Elf
jaar later, in 1827 wordt begonnen met de bouwwerkzaamheden van de
machinebouwwerkplaats. Dit atelier gaat van start in februari 1831. Er worden
stoommachines en diverse mechanische uitrustingen gebouwd voor de
mijnontginning: pompen, ventilatie, kolenwagens, rails enzovoort.
In 1830 moet De Gorge het hoofd bieden aan zware sociale onlusten. Zijn huis en
de industriegebouwen worden geplunderd. Nagezeten door een menigte woedende
arbeiders kan hij nog net aan het lynchen ontsnappen door zich in het dakgebint
van het toegangsgebouw tot de steenkoolmijn te verschuilen. Henri De Gorge
sterft in 1832, slachtoffer van een cholera-epidemie. De uitbating van Le Grand
Hornu, een bloeiende industrie, bereikt op dat ogenblik een productie van bijna
120.000 ton per jaar en de mijn stelt ongeveer 1.500 personen te werk.
Na 1814 werden nog 7 nieuwe putten gegraven. De Gorge gaf een naam aan elke
mijnput die hij graaft. De eerste kreeg zijn voornaam mee: "Saint- Henri".
Daarna komen "La meilleure" (de beste), "Sainte Eugénie", naar de voornaam van
zijn vrouw , "Sainte-Sophie", "Sainte-Louise", "Sainte-Séraphine", "Sainte-Désirée"
In 1954 worden de steenkoolputten van Le Grand-Hornu gesloten. In 1968 wordt
besloten tot de oprichting van een reddingscomité voor de historische plaats; de
verwaarloosde gebouwen worden zeer bouwvallig. Twee universiteitsprofessoren van
Mons (UMH), bezeten door industriële archeologie richten een reddingscomité op.
De architect Henri Guchez, afkomstig uit de streek, koopt Le Grand-Hornu en
begint de verbouw- en restauratiewerkzaamheden. Hij installeert er zijn
architectenbureau en tekenzalen. In 1989 koopt de provincie Henegouwen Le
Grand-Hornu; de restauratie wordt voltooid en er begint een activiteit rond
toerisme en cultuur enerzijds, economie en technologie anderzijds.
Onze groep werd rondgeleid door de heer Filip Depuyt, hij kweet zich met verve
van zijn taak, zozeer zelfs dat hij de hem aangeboden “tip” niet in ontvangst
wilde nemen. Na enig aandringen toch wel met de opmerking dat hij het zou
besteden aan een tractatie voor het overige personeel. Tevend maakte hij gebruik
van de gelegenheid om een komende tentoonstelling over “Vincent van Gogh au
Borinage” aan te kondigen en aan te prijzen. Informatie hierover is te vinden op
http://vangoghborinage.canalblog.com . Uitgebreide informatie over de
tentoonstelling maar ook over de mijnbouw en “Le Grand Hornu”, aan te bevelen!
Daarna vertrok de groep naar het ons vertrouwde hotel “Mercure Lille Aéroport”
in Lille. Alles was goed geregeld. Snel konden we naar onze kamers. ’s-Avonds
een heerlijk buffet en een overvloedig ontbijt op zondagmorgen zorgde ervoor dat
we weer fris op zondagmorgen op stap konden.
Op zondagmorgen 28 september stond de bus van de firma Ghielen om 9.15 uur weer
stipt klaar om ons te vervoeren naar Lens naar het Musée du Louvre-Lens.
In 2012 werd in het midden van de Noord-Franse mijnstreek het Louvre Lens
geopend. Twee jaar nadat het Pompidou museum in Metz opende wordt nu ook Lens op
de culturele kaart gezet. Het Louvre Lens is een symbool voor Frankrijk en voor
een streek in permanente verandering. Het museum wil de rijke collectie buiten
de Parijse muren brengen, maar wil ook regionaal functioneren als plek van
ontmoeting. In de eerste tentoonstelling krijgen bezoekers meteen meer dan
tweehonderd stukken uit het Louvre te zien. Aan de hand van een audioguide,
Nerderlands gesproken, kon iedereen zelfstandig op pad. Nou ja, voor sommige na
enige hulp op technisch gebied, maar uiteindelijk kon iedereen aan de slag.
Het Louvre Lens opende op 12 december 2012 de deuren voor het publiek, een paar
dagen na de plechtige inhuldiging op 4 december. Ruim acht jaar hebben ze in het
Noorden gewacht op hun Louvre. Lange jaren van politiek getouwtrek, gedurfde
architectuurkeuzes en met een stevig bouwprogramma.
Het museum is een project van de regering Raffarin. De toenmalige minister van
Cultuur wilde de grote Parijse culturele instellingen decentraliseren. Geen
nieuwe gedachte, want al bij de opening van het Louvre in 1793 pleitte de
overheid er voor dat “de collecties en kennis de hele Natie moesten dienen”. Net
zoals bij het museum Pompidou moest het Louvre geen gewone reizende collectie,
maar een aparte vestiging krijgen. En liefst ver van Parijs.
Zes steden stelden zich kandidaat voor het nieuwe Louvre, maar het is
uiteindelijk Lens die de buit binnen haalde. Midden in de mijnstreek, sedert de
sluiting van de mijnen in een permanente reconversie. Enkel de gelijknamige
voetbalclub deed bij velen een belletje rinkelen. Althans, dat was toen de
perceptie over de regio. Maar in die periode had Lille het Noorden al op de
kaart gezet met de voorbereidingen van de culturele hoofdstad 2004. En was het
al een tijdje duidelijk voor de Franse beleidsmakers dat er in Le Nord heel wat
dynamiek te vinden was. Niet toevallig had men bijvoorbeeld in Tourcoing al Le
Fresnoy neergepoot, en moest men nu ook de mijnstreek een impuls kunnen geven.
Het Louvre Lens is pal op een voormalige mijnsite gebouwd. Schacht 9 en 9 bis
waren tot ver in de twintigste eeuw het decor van noeste arbeid. In 1960 sloten
de mijnen en werd het braakliggend terrein stilaan een grote groene zone, met er
rond nog negen mijnwerkersbuurten. Voor heel wat buurtbewoners is de komst van
het Louvre naar Lens een vorm van erkenning van wat Lens ooit economisch ooit
betekende, en in de toekomst nog kan betekenen. Bij de bouw van het museum
willen de architecten zelfs een stuk van de oude schacht renoveren.
In 2005 werd het architectenbureau gekozen dat het Louvre Lens mocht bouwen. Het
werd een Japans bureau: Sanaa, dat samenwerkt met het Amerikaanse
architectenbureau, Imrey/Culbert en de Franse landschapsarchitecte Catherine
Mosbach. De gebouwen met een oppervlakte van maar liefst 28.000 vierkante meter
zijn voornamelijk lichte glazen structuren, met een monumentale ingang en grote
transparante ruimtes die de collectie tot haar recht moeten brengen. Maar liefst
150 miljoen euro pompten de Fransen in het project, waarbij de regio Nord-Pas de
Calais het grootste budget inbracht.
Het Louvre Lens is geen bijgebouw van de "Parijs", het is een volwaardig museum
dat volop wil inzetten op activiteiten, tijdelijke tentoonstellingen, lezingen
en educatie. Bedoeling is dat mensen weer leren kijken naar kunst, en begrijpen
wat ze zien. Daarvoor wordt alles uit de kast gehaald, van informatica tot
publieksbegeleiding. Maar tegelijk is het geen museum dat een vaste collectie
heeft in magazijnen.
Acht afdelingen van het Parijse Louvre leveren kunstwerken voor Lens: Oosterse
Oudheid, Egyptische Oudheid, Griekse, Etruskische en Romeinse Oudheid, Kunst van
de Islam, Kunstvoorwerpen, Grafische kunst, Beeldhouwkunst en Schilderkunst. Dit
zorgt ervoor dat je in het Louvre Lens alle technieken en alle perioden zal
kunnen bekijken via beelden, schilderijen en andere kunstwerken, van 4000 voor
Christus tot de negentiende eeuw.
Trekpleister in het nieuwe museum is een collectie die de rijke collectie van
Parijs aanschouwelijk wil maken in een tijdlijn. Meer dan tweehonderd objecten,
uit alle periodes. Die worden in één van de vijf ruimtes gepresenteerd, zodat je
een reis door de tijd kan maken, van de geschiedenis van de imperia in het
Midden Oosten, Egypte, het Griekse en Romeinse Rijk, de Islam tot in Europa. 120
meter topkunst. Elk jaar wil men een stukje van deze tijdlijn vervangen, zodat
trouwe bezoekers ook regelmatig nieuwe werken zien.
Het Louvre Lens kiest er voor om stukken multidisciplinair samen te zetten, los
van vorm, los van de creatieperiode. Voor de opening van het Louvre Lens laat
Parijs meteen een pak topstukken overkomen. Bijvoorbeeld het overbekende
symbolische “La Liberté guidant le peuple” van Delacroix, maar evengoed werk van
Botticelli, Pérugin, Raphaël, Goujon, Le Greco, Rubens, Poussin, Rembrandt, La
Tour, Le Lorrain, Goya en Ingres.
Het bezoek aan dit mooie moderne museum had maar een nadeel, de beschikbare tijd
was te kort, maar dat nodigt volgens de voorzitter uit tot nog een bezoek.
Daarna vertrok het gezelschap naar Doornik. Ook hier werden we in het centrum
afgezet, was er gelegenheid tot lunchen en verkenning van de oude binnenstad op
eigen gelegenheid, afgesloten met om 14.30 uur vertoning van de 3D-film "Tussen
hemel en steen", over de geschiedenis van Doornik en de basiliek.
Vanaf de oudheid maken het kruispunt van de Romeinse heirbaan naar Bavay en die
naar Arras, de Schelde, de winning van blauwe hardsteen en de verwerking ervan
in de kalkovens Doornik (Tournai in het Frans) tot een snel uitbreidende vlek.
Onder de naam Tornacum staat het al op de kaart van Peutinger.
Dankzij de ontdekking van zijn graf weten we dat Childerik zich in 482 met zijn
paarden op de rechteroever heeft laten begraven en dat Chlodovech, zijn zoon,
waarschijnlijk hier op het schild geheven is alvorens op verovering uit te gaan
naar wat nu Frankrijk is. In de 5de eeuw ontwikkelt de stad zich op politiek
niveau, want het wordt de zetel van een bisdom waarvan de eerste bekende
bisschop de Heilige Eleutherius is. De buurt van de kathedraal ontwikkelt zich.
In de 9de eeuw wordt het een bisschoppelijke heerlijkheid onder de koning van
Frankrijk. Dit bisdom strekt zich uit op de linkeroever van de Schelde, over het
ganse gebied van de voormalige civitas tornacensium tot aan de zee, de IJzer en
de Scarpe. De bisschoppen breiden hun heerschappij uit op de (Germaanse)
rechteroever.
Vanaf het begin van de 12de eeuw stelt de burgerij een gezworen gemeente in en
laat de eerste stadsomwalling bouwen. Door het handvest van 1188 dat het
stadsbevoegdheden verleent, waaronder die van ‘ban-cloque’ (in Doornik bevindt
zich het oudste belfort van België), en dat van 1211 maakt Filips-August, koning
van Frankrijk, Doornik tot een echte ‘stadsrepubliek’ onder zijn rechtstreekse
gezag. Deze zeer precaire situatie te midden van grondgebieden die afhangen van
Vlaanderen zal een bron van vele conflicten zijn. (In de 16de eeuw zal Doornik
trouwens de enige stad van het huidige Belgische grondgebied zijn die onder de
Engelse kroon komt). In de 11de en de 14de eeuw slaat bovendien de pest toe.
Dankzij hun ondernemingszin vinden we echter sporen terug van de Doornikers in
Engeland, in Italië en zelfs tot in Novgorod. In de 15de eeuw wordt het beroemd
om zijn tapijtwerk.
Aan de gemeentelijke autonomie komt een einde met Karel V. Het is Frans onder
Lodewijk XIV, Engels-Hollands tijdens de Spaanse Successieoorlog en in de 18de
eeuw wordt het opgenomen bij de Oostenrijkse Nederlanden tot de Franse
Revolutie, waar het deel zal uitmaken van het arrondissement Jemappes. Naast de
textielindustrie en de kalkovens zorgt het porselein voor de economische
bekendheid van de stad, die echter de industrialisatie van de 19de eeuw
misloopt.
De eerste spoorweg komt langs de kaden en wordt vervolgens, na de ontmanteling
van de vestingmuren, verlegd naar de huidige plaats. De boekdrukkunst en vooral
Casterman dankzij zijn stripverhalen vergroten de faam. De twee Wereldoorlogen
brengen onomkeerbare schade teweeg. Bij de fusie van de gemeenten wordt Doornik
de grootste fusie van het koninkrijk. Het richt zich nu op cultuur en toerisme.
Het Belfort
De geschiedenis van het oudste belfort van België begint in 1188. De koning van
Frankrijk, Filips August, die zeker wil zijn van een bondgenoot om de Graaf van
Vlaanderen te bestrijden, kent dat jaar een handvest toe aan de Doornikers dat
hun onder andere het ‘klokrecht’ verleent. Eén van de voorwaarden van dit
handvest is dat de klok, tot dan een voorrecht van de clerus en de adel, zich op
een ‘behoorlijke plaats’ bevindt. Daarom wordt besloten om een belfort te
bouwen, dat het symbool wordt van de gemeentelijke vrijheden.
Het uiterlijk van het gebouw verandert weinig in de loop van de eeuwen. In 1844
besluit de Stad echter om het te restaureren. De architect aarzelt niet om de
aanblik van het belfort te veranderen om het meer in overeenstemming te brengen
met zijn visie op de gotiek. In 1948 worden de ‘hurlus’ (bijnaam voor
Protestante rebellen uit de 16de eeuw), de standbeelden op de vier hoektorens
die de kanonnier, de zwaardspeler, de kruisboogschutter en de boogschutter
voorstelden, vervangen door vier nieuwe standbeelden van een gelijkaardig model,
gebeeldhouwd door Stella Laurent, die een communicant voorstellen.
Het Belfort is, sinds 1999, opgenomen op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.
Onze-Lieve-Vrouwekathedraal
De kathedraal, een architecturaal meesterwerk van het middeleeuwse Westen, is
een van de onvermijdelijke plaatsen van de stad. De gigantische afmetingen van
het gebouw en de vijf massieve torens spreken voor zich. Het kerkschip en het
transept, die dateren uit de 12 de eeuw, zijn in romaanse stijl met zowel
Normandische als Rijnlandse invloeden. Het koor, voltooid in 1254, is in
gotische stijl. De combinatie van de verschillende natuurstenen geeft het een
ontegenzeggelijke originaliteit.
Het interieur overvloeit van de decoratieve elementen, alsook een opmerkelijk
meubilair. Zo zijn de zijportalen bijvoorbeeld gedecoreerd met romaanse
beeldhouwwerken en is er een oksaal ontworpen door Corneille Devriendt (1572).
De zogeheten schatkamer (museum) is eveneens buitengewoon interessant omwille
van de aanwezigheid van grote werken zoals de grote reliekschrijnen van Onze
Lieve Vrouw en de Heilige Eleutherius, waardevol ivoor, kerkzilver, een
wandtapijt van Arras van de 14de eeuw…
Sinds 1999 zijn er belangrijke stabilisatie- en restauratiewerken aan de gang.
Deze hebben archeologische opgravingen mogelijk gemaakt en, vooral, de
ontdekking van graven van de 11de eeuw. Dit grote stadsmonument staat op de
Werelderfgoedlijst van de UNESCO (1999).
Om 15.15 uur stapte iedereen weer in de bus voor het vertrek naar Scherpenheuvel,
onze laatste stop. Scherpenheuvel is een stad in de Belgische provincie
Vlaams-Brabant en een deelgemeente van de stad Scherpenheuvel-Zichem. De plaats
is vooral als bedevaartsoord bekend.
De geschiedenis van Scherpenheuvel gaat terug tot de middeleeuwen, toen tussen
Zichem en Diest op de heuveltop een eik stond in kruisvorm. Een vrome man heeft
toen een Mariabeeldje aan de eik gehangen en voortaan kwamen vele mensen er
bidden. Toen een knecht van een herder het beeldje wilde meenemen, werd die
volgens de legende aan de grond genageld tot een bezoeker het beeldje terug aan
de boom plaatste.
In 1602 timmerde men voor de eik een houten kapel en in 1604 reeds een grotere,
stenen kapel. Het jaar daarna namen de aartshertogen Albrecht en Isabella het
initiatief tot de bouw van de huidige basiliek als dank voor de verdrijving van
de calvinisten uit de Zuidelijke Nederlanden. Scherpenheuvel verkrijgt dan ook
stadsrechten van de aartshertogen. De eerste steenlegging vond plaats in 1609.
Dit barokke gebouw is het werk van bouwmeester Wenceslas Cobergher (1561-1634),
hofarchitect van de aartshertog, en bevat beelden van De Nole en schilderijen
van Theodoor van Loon. Na de inwijding van de kerk in 1627 kwam Isabella naar
voren, de handen vol met goud en juwelen. Zij gooide ze neer op de altaartrappen
om te beduiden dat aardse goederen niet de hoogste waarden zijn in het leven. De
mensen rondom haar volgden dit voorbeeld. Tot op vandaag is deze gewoonte nog in
gebruik.
In 1922 werd de kerk verheven tot basiliek. De barokke Basiliek van
Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel is al sinds de zestiende eeuw een belangrijk
bedevaartsoord voor katholieke gelovigen. Thans is het de meest bezochte
bedevaartplaats van België. Op 1 mei start het bedevaartseizoen. Jaarlijks wordt
er ook de beroemde "Kaarskensprocessie" gelopen.
Hier maakten we een stop van 30 minuten voor bezichtiging van de kapel, een
kaarsje en een kopje koffie.
Daarna ging het richting Horst. Keurig om 19.30 uur werden we weer afgezet op de
startplaats. De voorzitter bedankte iedereen die ervoor gezorgd had dat alles
vlekkeloos verlopen was, de deelnemers voor hun belangstelling en met name de
chauffeur voor diens fijne manier van rijden en het gevoel van veiligheid dat
hij uitstraalde.
We kunnen terug zien op een geslaagde onderneming, er was veel te zien in een
relatief onbekend gebied dat toch menig historisch pareltje bevat.
Jan Vissers, secretaris
Aankomst bij het vliegveld van Luik
Koffie en vlaai...
Mons
Het raadhuis
Onze gidsen in Mons
Het gelukbrengende aapje aan het
gemeentehuis van Mons
De trouwzaal
Balkonscène op het balkon van het
gemeentehuis
De Tuin van de Burgemeester
De fontein Le Ropieur. Dit
standbeeld van Léon Gobert is hier geplaatst tijdens de opening van het park in
1937. De deugniet die bij de fontein staat probeert de
voorbijgangers nat te spuiten.
De Sint Waltrudiskerk
De prachtige beeldhouwwerken in
albast van Jacques du Broeucq (16de eeuw) en de reliekschrijn van de Heilige
Waltrudis
De reliekschrijn van de Heilige
Waltrudis wordt tijdens de Drievuldigheidprocessie met deze gouden koets door de
stad gevoerd.
Onze gids in Le Grand Hornu
Detail van één van de twee poorten
van Félix Roulin
Gedempte mijnschacht op het plein
vóór le Grand Hornu
De Lampenzaal waar de lampen van de
mijnwerkers werden onderhouden
Diner in hotel Mercure Lille
Aeroport
Louvre Lens
De kathedraal van Doornik, helaas
grotendeels aan het oog onttrokken vanwege restauratiewerkzaamheden.
Doornik
De kathedraal, half romaans, half
gotisch
De zevenhoekige basiliek van
Scherpenheuvel
|