Voorjaarsexcursie basiliek en synagoge Meerssen, NAVO-complex Cannerberg
Zaterdag 5 april 2014
Lees tevens de tekst:
Leven in Joodse gemeenschappen in Limburg (1800-1940) van Ger Kockelkorn,
Meerssen
Onderaan deze pagina
Op een zonnige
zaterdag 5 april vertrok om 08h00 een bus vol met leden van LGOG naar het zuiden
van de provincie voor de jaarlijkse excursie. Begonnen werd in Meerssen, net ten
noorden van de provinciehoofdstad. Om klokslag negen uur parkeerde de bus voor
de basiliek; de deelnemers werden opgewacht door de gids voor de basiliek.
De groep werd in tweeën gesplitst: een gedeelte ging de synagoge bezoeken, de
andere de basiliek. Na een koffiepauze zou er dan gewisseld worden.
De Basiliek van het Heilig Sacrament of Sint-Bartholomeusbasiliek is een
katholieke kerk in Meerssen. De kerk werd in 1938 door paus Pius XI verheven tot
basilica minor. De basiliek is een goed voorbeeld van de laatste fase van de
Maasgotiek en geldt als het hoogtepunt van deze stijl in Nederland. Het huidige
gebouw stamt uit de 14e eeuw en werd in de jaren 30 uitgebreid met drie traveeën
aan de westzijde.
Na een rondleiding van iets meer dan een uur was het tijd voor koffie of thee.
Er werd volop genoten van de prima koffie in eetcafé Basiliek. De uitbater had
ook voor uitstekende vlaai gekozen met daarbij een rijke keuze.
De bezoekers aan de synagoge kwamen inmiddels ook in de uitspanning. Dat was het
sein voor degenen die de basiliek al bezocht hadden om naar de synagoge te gaan.
De gids (bestuurslid en oud-burgemeester Ger Kockelkorn) vertelde enthousiast en
boeiend over de voormalige synagoge die voor de eredienst gebruikt werd van 1853
tot 1947.Aan het begin van de 20e eeuw was de Joodse gemeenschap van Meerssen
eigenlijk te klein geworden voor een eigen synagoge; het gebouw was erg duur in
onderhoud maar de Meerssener Joden hadden hard moeten werken voor hun sjoel en
ze bleef in gebruik. De Tweede Wereldoorlog maakte een bruut einde aan de Joodse
gemeente van Meerssen; slechts een enkeling overleefde de oorlog. In 1947 werd
de synagoge dan ook aan de eredienst onttrokken. In 1989 werd de synagoge van
Meerssen, na een brand, feestelijk heropend. Bij deze heropening kreeg het
gebouw de beroemde bronzen deuren van Appie Drielsma.
Na het bezoek aan Meerssen vertrok de bus naar het centrum van Maastricht. Daar
gingen de deelnemers op eigen gelegenheid lunchen. Om half drie was het weer
verzamelen geblazen voor het bezoek aan het voormalige NAVO-complex in de
Cannerberg. Daar kregen we opnieuw een rondleiding onder leiding van drie
gidsen: voorzien van verschillende lampen per groep omdat het ondergronds erg
donker was.
Het NAVO-hoofdkwartier Cannerberg / Joint Operations Centre (JOC) was gedurende
de Koude Oorlog een verbindingscentrum en hoofdkwartier van de NAVO. Vanaf 1954
werd de "groeve Boschberg/Boschberggroeve/Cannerberg" door het toenmalige
Ministerie van Oorlog gehuurd van de Stichting Limburgs Landschap voor een
periode van 50 jaar. Als gevolg van de bouw van het IJzeren Gordijn kreeg de
bunker vanaf 1 juli 1963 ook in vredestijd een permanente (24 uur per dag, het
gehele jaar) militaire bezetting. Vanaf dat moment waren er gedurende de dag
zo'n 300-400 Nederlandse, Belgische, Duitse, Engelse en Amerikaanse militairen
actief, 's nachts zo'n 40 personen en bij meerdaagse oefeningen tot wel 1000
personen. Mocht er oorlog uitbreken, dan kon het regionale hoofdkwartier vanuit
het Duitse Rheindahlen verplaatst worden naar deze locatie. In geval van oorlog
zou het Joint Operations Centre (JOC) in verbinding staan met vooruitgeschoven
commandoposten en hun eenheden.
Vanwege de val van de Muur van Berlijn werd de noodzaak van het in stand houden
van dit (geheime) commandocentrum niet opportuun meer geacht. In t1992 werd het
centrum gesloten, in 2002 werd met de sanering begonnen. Pas sinds september
2013 is het complex weer toegankelijk voor bezoeken onder leiding van gidsen.
Tegen vijf uur reed de bus weer terug naar Horst om rond 18h15 weer te bestemder
plekke te zijn. We kunnen terugkijken op een prachtige dag en een geslaagde
excursie.
Leven in Joodse gemeenschappen in Limburg (1800-1940)
(In Europese context)
Het eeuwenlange lot van verdrijving – en dus diaspora – heeft de joden tot
wereldburgers pur sang gemaakt. Eenheid dus, maar zeker ook verscheidenheid. De
geschiedenis van het joodse volk bestaat uit een mix van permanent vasthouden
aan het geloof en de tradities der vaderen- meer orthopraxie dan orthodoxie - en
de veelkleurige aanpassingen aan de nationale en lokale gemeenschappen, waarin
zij probeerden een bestaan op te bouwen. Bij alle verschillen in de posities en
lotgevallen van de joden in de respectievelijke landen van West-Europa, is er op
die schaal in de periode 1800-1940 toch sprake van een duidelijke hoofdlijn in
de ontwikkeling. Te beginnen rond 1800 met de formele gelijkstelling voor de wet
als uitvloeisel van de Franse Revolutie in de door Napoleon bezette gebieden. Na
moeizame en langdurige onderhandelingen, waarin de priester Grégoire hardnekkig
vocht voor de vermeende belangen van de joden, werd op 27 december 1991 l’
Égalité door de Assemblée Nationale ook van toepassing verklaard op joodse
ingezetenen. Met het oprukken van de Napoleontische legers werd deze – in
historisch opzicht spectaculaire gedachte – ook ingevoerd in andere
West-Europese landen. Met de inlijving van de zuidelijke Nederlanden per 1
oktober 1795 werd, de overigens zeer summiere Franse Jodenwetgeving van kracht.
Voortaan konden joden in staats- of stadsambten worden benoemd, vrij handelen en
zich vrij vestigen. De opheffing van alle vestigingsbeperkingen leidden
bijvoorbeeld in Maastricht tot een snelle toename van het aantal joden. Wie
overigens denkt, dat deze bevrijding uit een staats- en rechtskundig
gediscrimineerde positie, leidde tot eensluidende juichkreet van alle tot
kersverse citoyens omgedoopte West-Europese joden, vergist zich deerlijk. De
gelijkstelling voor de wet werd door veel orthodoxe joden ervaren als een
gelijkschakeling als gelovige en als mens. De nog steeds actuele strijd om de
allerhoogste suprematie, die van de Staat of van God, laaide in alle hevigheid
en varianten op. Dat gold zeker voor Nederland en in het bijzonder voor de in
meerderheid orthodoxe Amsterdamse rabbijnen. De vraag of joden, nu ook in
nationale krijgsdienst konden of moesten treden, en daarbij dan gefaciliteerd
werden in het naleven van de strenge joodse leefregels is daarvan een voorbeeld.
Nog belangrijker was de strijd om het onderwijs, bij uitstek het domein van
overdracht van geloof en cultuur. Duidelijk was, dat met de Franse Revolutie,
niet alleen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap als waarden hun intrede deden,
maar ook de Staat als allesbepalende institutie. Daarbij was de revolutie niet
zomaar uit de lucht komen vallen. Zij was mede het product van een geestelijk,
cultureel en politiek proces, dat in de voorafgaande 18e eeuw de geesten van de
West-Europese elites had rijpgemaakt voor een radicale omwenteling. De
Verlichting. Deze beweging vond ook enthousiaste aanhangers in de joodse
gemeenschappen. In Duitsland leidde zij, onder de eminente leiding van de
filosoof Mozes Mendelsohn tot een joods ingekleurde Verlichting, de Haskalah. De
uitwerking daarvan beperkte zich niet tot de sociaal-culturele en politieke
positie van de joden binnen de Duitse natie als geheel, maar leidde ook tot een
reflectie op de wortels en de traditie van het jodendom zelf. Zo ontstond ‘Die
Wissenschaft des Judentums’. Velen keerden de orthodoxie de rug toe en pasten
opvattingen, gebruiken en zelfs de liturgie aan aan de moderne omstandigheden.
Het Reformjudentum! Voorlopers van de Liberale gemeenschappen. Hoewel de
dynamiek binnen de joodse gemeenschap in het buurland Duitsland zich niet in die
hevigheid uitbreidde naar Nederland, waren er ook in Nederland enthousiaste
aanhangers van de revolutie. De Verlichten bundelden zich in de beweging Felix
Libertate (gelukkig dankzij de vrijheid) en er werd zelfs een nieuwe gemeente
opgericht onder de naam Adat Jesurun. Onder aanvoering van de in meerderheid
behoudende rabbijnen bleef echter ook de meerderheid van de joden in Mokum, hét
centrum van joods Nederland, in de orthodoxe hoek. Toch wisten op
organisatorisch vlak de modernen, onafhankelijke intellectuelen en nogal wat
maatschappelijk geslaagde parnassijns, die niet al te zeer uitblonken in
geloofsijver, veel van hun opvattingen door te drijven. Hoe dan ook, de strijd
om het vertalen van de nieuw verworven vrijheden, speelde niet zozeer tussen
joden en niet-joden, maar veeleer in alle hevigheid binnen de joodse gemeenschap
zelf. Toch bleven ook de staatkundige ontwikkelingen de gemoederen beroeren.
Gedurende de Franse tijd en ook nog in de eerste jaren van het Koninkrijk der
Nederlanden, was de idee van de scheiding van kerk en staat nog niet
uitgekristalliseerd. Napoleon en zijn opvolgers wilden de controle over het
gehele maatschappelijke leven bij de staat houden. Geloofsgemeenschappen dienden
organisatorisch gemodelleerd te worden naar Franse opvattingen. Er was niet
langer sprake van autonome organisatie van onderop met al zijn variëteiten, maar
van een piramidale opbouw van bovenaf. In Limburg had dit tot gevolg dat, tot de
invoering van de Nieuwe Grondwet van 1848, de lokale joodse gemeenschappen zich
verschillende keren moesten aanpassen aan weer een andere consistoriale
indeling. Maar ook na de onder Thorbecke ingevoerde scheiding van Kerk en Staat
bleef via speciale commissies de overheid behoorlijk sturen in de joodse
gemeenschap. Vanaf 30 oktober 1848 zag de indeling voor Limburg er als volgt
uit. ( zie plaatje!). Overbodig te zeggen, dat, zoals zo vaak in dit gewest, dit
zich allemaal afspeelde boven de hoofden van de Limburgse gelovigen heen. Mocht
de Maastrichtenaar David Joseph, na de naamsverandering van 1808 David Steenhuis
geheten, nog het departement van de Nedermaas vertegenwoordigen op het Grand
Sanhedrin 1806 te Parijs; in het latere door Amsterdammers gedomineerde
landelijke gebeuren, kwamen Limburgse joden er nauwelijks aan te pas.
Ja, want Amsterdam was Mokum, de stad, en Limburg behoorde tot de Mediene, de
provincie. In Limburg ging het leventje gewoon verder. De slagers bleven
slagers, de veehandelaren veehandelaren en de marskramers kremers. Een enkele
handelaar ontwikkelde zich tot winkelier met meerdere vestigingen. Kortom, in
deze contreien bleven de joden de traditionele rol vervullen van mobiele
intermediairs tussen de agrarische dorpen onderling en vooral tussen die dorpen
en de steden en stadjes. Maar men kon zich voortaan wel vrij bewegen en
vestigen, de vooruitgang voltrok zich op het individuele en familievlak. Het
verwerven van maatschappelijke posities op collectieve basis ben ik in de
literatuur niet tegenkomen. Vermoedelijk waren daartoe de gemeenschappen te
klein en de dominantie van de zeer hechte en strak georganiseerde katholieke
gemeenschap te groot. Hier zocht men letterlijk de modus vivendi. De joden
vormden, net als de protestanten, een getolereerde minderheid. Slager Zeligman
in Meerssen won keer op keer de eerste prijs voor de mooist versierde etalage
tijdens het voorbijtrekken van de processie van de basiliek. Evenmin als de
katholieken sprak men Nederlands, maar het lokale Limburgse dialect of het niet
veel anders klinkende Jiddisch. De sfeer was niet Hollands, maar gemoedelijk
Rijnlands, dit tot verbazing van de Amsterdamse verslaggevers van de joodse
pers, die verbijsterd vaststelden dat de Limburgse joden wel katholieken leken.
Natuurlijk was niet alles pais en vree. In de kerk werd op Goede Vrijdag met het
gebed Pro Perfides Judaeis nog wel de vloek uitgesproken over dit volk van
Godsmoordenaars en waren er pesterijtjes van jeugdigen en uit de hand gelopen
ruzies. Maar het bleef beperkt tot kleine incidenten. Afgezien van het
verschijnen, op het eind van de 19e eeuw, van een fel antisemitisch weekblad te
Meerssen. Waarover straks meer. De vraag is of de hevige interne worsteling over
de visie van katholiek Nederland op de joden afstraalde op de concrete joden,
die om de hoek woonden. Hoe hevig die worsteling was blijkt uit de diepgravende
studie van Poorthuis en Salemink onder de titel Een donkere spiegel (
Nederlandse katholieken over joden, tussen antisemitisme en erkenning,
1870-2005). Op de boekomslag wordt het kernachtig samengevat. Ik citeer: “Er
waren katholieken die de joden vooral als ‘deel van het volk’ wensten te zien.
Voor hen was de politieke beweging van het zionisme overbodig. Er waren
katholieken die een antisemitische visie hadden en het Jodendom als
niet-integreerbaar beschouwden. Er waren ook katholieken die oog hadden voor de
vervolging van de joden in Europa. Zij steunden het zionisme op humanitaire
gronden. De hoofdstroom van zuil en kerk veroordeelde het moderne antisemitisme.
Men vond dit antisemitisme onchristelijk en bovendien gevaarlijk voor de
burgerrechten van de joodse minderheid in de nieuwe democratische natiestaat
Nederland. Maar het was een dubbel gezicht : een zijstroom in de katholieke
wereld, die bang was voor de gevolgen van de snelle modernisering, zag in de
joden de exponenten van een gevaarlijke moderniteit. Eind 19e eeuw waren dat
conservatieve katholieken, die in het jodendom gevaarlijke nieuwlichterij zagen.
In het interbellum ging het om sociaal geëngageerde culturele katholieken.
Gangbaar was de religieuze visie dat de kerk de plaats van het jodendom had
ingenomen, dat de joden schuldig zijn aan een ‘godsmoord’ en daarom een vloek
dragen. Ook de katholieke hoofdstroom die fel tegen het moderne antisemitisme
gekant was, geloofde in deze theologische vooroordelen.” Einde citaat.
Dat dit ook in Limburg speelde blijkt onder andere uit de geschiedenis van de
Passiespelen in Tegelen. Een cultureel fenomeen waar deze regio trots op is.
Anton van Delft, pastoor in Sint Anthonis maakte de eerste tekst. Zijn versie
werd opgevoerd in 1931, 1932 en 1935. De tekst is anti-judaïstisch. Hij verwijt
de joden een ‘godsmoord op het kruis’. De joden worden wetticistisch,
krijgszuchtig, trouweloos en moreel laagstaand genoemd. Hij spreekt over
‘jodenstreken’. Judas is wel het prototype van alle joden. Hij heeft sympathie
voor Pilatus. De auteur ziet in de verwoesting van Jeruzalem in 70 een straf van
God en over de wandelende jood die, getekend als Kaïn, gedoemd is eeuwig te
zwerven. Ook toen, vlak voor de inval van de Duitsers, de Limburgse
priester-dichter Jacques Schreurs een het kerkelijk imprimatur verkreeg voor een
nieuwe tekst, was het niet gedaan met het religieus getinte anti-judaïsme.
Schreurs was een felle tegenstanders van de nazi’s, waarschuwde voor de oorlog
al voor Mussert en belandde in de oorlog wegens zijn houding van verzet in de
beruchte Scheveningse gevangenis. Dat hij boven elke verdenking van modern
antisemitisme staat, kan echter niet verhelen, dat zijn nogal bombastische tekst
heel wat anti-Joodse clichés bevat.
Terug naar het landelijke beeld. De vloedgolf aan veranderingen, die na de
Franse Revolutie over de joodse gemeenschap in Nederland denderde, veranderde de
positie van die gemeenschap in essentiële zin. In de plaats van een joodse natie
binnen Nederland, kwamen er - nomen est omen –Portugees-Israëlitische en
Nederlands-Israëlitische Kerkgenootschappen. Joden werden Nederlandse
staatsburgers met een ander geloof dan de meerderheid. Dat proces was, intern en
extern, met veel wrijving min of meer afgerond. Maar nu de kogel door de joodse
kerk was, wilde men het ook weten. Op alle mogelijke manieren werd omstandig
beklemtoond, dat men goede vaderlanders was en bijzonder loyaal aan het
koningshuis. Getuigenissen, daterend uit de tweede helft van de 19e eeuw, vindt
men o.a. in de synagogen van Maastricht en Meerssen. De indruk bestaat, dat het
streven naar ‘soevereiniteit in eigen kring’ zelfs minder fanatiek werd
nagestreefd, dan in sommige protestantse kringen, die uit verzet tegen de
ideologische veranderingen een partij hadden opgericht: de Anti Revolutionaire
Partij.
De tweede helft van de 19e eeuw werd gekenmerkt door emancipatie en assimilatie.
Joodse kinderen schoven massaal aan in de banken van openbare scholen. Na eeuwen
van onderdrukking bleek op alle mogelijke terreinen hoeveel joods talent onder
de korenmaat verscholen was gebleven. Na het lager en middelbaar onderwijs
volgde voor velen de academie, de hogeschool of de universiteit. Al spoedig
stonden joodse wetenschappers, musici en andere kunstenaars, maar ook
journalisten en ondernemers mee op het eerste plan. Wat later stichtte een tot
het katholicisme overgestapte jood, midden in het katholieke Brabant, een van de
grootste multinationals van Nederland: Philips Gloeilampenfabriek! Maar ook bij
Shell, Unilever, Organon, de Hema en de Bijenkorf stonden joden aan de wieg.
Hoewel in de sloppen van joods Amsterdam nog steeds bittere armoede werd
geleden, zag het er rond 1900 naar uit, dat niets meer een gestage vooruitgang
van het joodse volksdeel in de weg stond. Afgezien van de paraplufabriek van
Philip Cohen en de Venlose Confectiefabriek (180 mensen in dienst) zijn er
vanuit Limburg weinig opmerkelijke wapenfeiten te melden. De soms spectaculaire
successen in met name de Randstad, gepaard aan de avontuurlijke en ondernemende
geest van vele joden, leidde er wel toe, dat de zuigkracht vanuit het westen
toenam. Velen hielden het in het gesloten en naar binnen gekeerde Limburg voor
gezien en vertrokken met name naar Amsterdam. In de eerste decennia van de 20e
eeuw is sprake van een gestage achteruitgang van joodse inwoners van Limburg.
Zie bijvoorbeeld de cijfers voor Meerssen. In de jaren voor de inval van de
Duitsers was er nog sprake van een tragische opleving, veroorzaakt door uit
Midden- en Oost-Europa wegvluchtende mensen.
Juist toen het erop leek, dat de joodse gemeenschappen in West-Europa politiek,
sociaal en economisch definitief gesetteld waren, manifesteerde zich in
Frankrijk steeds openlijker en directer een fel antisemitisch sentiment. Met
zijn boek La France juive (1886) wist de schrijver en activist Edouard Drumont
niet alleen in Frankrijk, maar ook daarbuiten, een miljoenenpubliek te bereiken.
Het klimaat werd steeds grimmiger en culmineerde uiteindelijk in de beruchte
Dreyfus-affaire. De joodse kapitein werd beschuldigd van hoogverraad. Ten
onrechte, zoals later bleek. De affaire spleet Frankrijk in tweeën. Voormelde
Drumont gaf ook een antisemitisch blad uit. Het heeft er alle schijn van dat dit
de Meerssense uitgever en drukker Russel geïnspireerd heeft om hetzelfde te doen
vanuit Zuid-Limburg. Voor 5 cent per nummer kon men in de jaren 1890-1892 het
fel antisemitische blad De Talmoedjood kopen. Op het hoogtepunt waren er, over
heel Nederland verspreid, 1200 abonnees. De Franse oriëntatie blijkt duidelijk
uit de getoonde sympathie voor het grote voorbeeld Drumont en het relatief grote
aantal Franse advertenties en Franstalige artikelen. Behalve de firma Printemps
uit Parijs, adverteerden antisemitische uitgeverijen veelvuldig, waaronder de
katholieke uitgeverij Albert Savine. De joden werden door Russel voornamelijk
vanwege de vermeende antichristelijke invloed aangevallen. Maar men treft ook
regelrecht gemene scheldpartijen aan, waarin alle laag-bij-de-grondse
stereotypen over joden de revue passeren. Ronduit onthutsend is het om te lezen
dat een vaste rubriek ondertekend wordt met Der Judenfresser. Het nazi blad Der
Stürmer had er hier en daar nog wat van kunnen leren. Let wel: we schrijven
1890/92! Dat de grove en lasterlijke toon ook in politieke kringen niet
onopgemerkt bleef, bleek uit een opmerking van het Tweede Kamerlid A.C. Wertheim,
die oktober 1890 in de Kamer de gouverneur van West Indië hekelde, die niet had
opgetreden, toen een artikel van “een berucht Limburgsch blaadje’ in een
Surinaams blad was overgenomen. Mogelijk doordat Russel, om andere reden dan
zijn blad, steeds meer in aanraking met justitie kwam, kwam er gelukkig een
einde aan deze smadelijke episode uit de Limburgse geschiedenis. De
antisemitische hetze in Frankrijk had overigens een veel verstrekkender
internationaal gevolg dan de geboorte van een smerig blaadje in Meerssen. De
Weense journalist Theodor Herzl versloeg vanuit Parijs het proces tegen Dreyfus.
Hij kwam tot de conclusie dat de pogingen om als joden veilig en vreedzaam in
Europa te leven mislukt waren. Met zijn in 1896 verschenen boek Der Judenstaat
legde hij de grondslag voor het Zionisme, de terugkeer naar het beloofde land en
zodoende de stichting van de staat Israël. Onder de joodse Nederlanders vond het
idee aanvankelijk weinig aanhangers. Sterker, er was sprake van fel verzet. Men
voelde zich Nederlanders en wilde hier blijven. Des te tragischer is het dat aan
het begin van de Duitse bezetting zich in Maastricht een tiental zionistische
jongeren organiseerde in de groep Jesod ha-Massad. Maar toen was het al te laat.
De cirkel was rond. Na eeuwenlange onderdrukking volgde onder Napoleon de
formele gelijkstelling voor de wet, gevolgd door een gestage ontwikkeling van
emancipatie en assimilatie, waarin vele joden grote intellectuele, culturele en
economisch vooruitgang boekten. Nu stond men in heel Europa, ook in Limburg, ook
de tien zionistische Maastrichtse jongeren aan de vooravond van de totale
vernietiging.
Maar laat ik eindigen in positieve sfeer. Het Nieuw Israëlitische Weekblad van
1865 vermeldde de inwijding van de sjoel te Venlo. De gemeente telde zo’n 100
zielen, ongeveer evenveel als in 1940. Ik citeer het verslag:
“De toevloed van nieuwsgierigen is onbeschrijflijk, men kon nauwelijks door de
straat heendringen, doch bij die groote toevloed heerschte de grootst mogelijke
orde en verdraagzaamheid, daar op het gelaat van al onze stadgenoten de
tevredenheid en warme deelneming aan de vreugde onzer gemeente te was te lezen.”
En uit de rede van voorzitter Ph. Cohen bij het zeventigjarig bestaan van de
sjoel in 1936:
“Venlo ligt direct aan de Duitse grens en het is opmerkelijk twee grote
tegenstellingen te constateren. Terwijl op slechts drie kilometer afstand van
ons de jood vervolgd en miskend wordt, zijn wij in Venlo door onze stadgenoten
geëerd". Het zal voor velen wellicht onbegrijpelijk zijn, hoe het mogelijk is,
dat een joodse gemeenschap van slechts veertig gezinnen zo prettig kan leven, te
midden van een voor 98 procent uit katholieken bestaande bevolking. (…) De
prachtvolle versiering der straat, de sympathieke houding van burgemeester,
burgerlijke en kerkelijke autoriteiten, de enthousiaste bevolking, die met ons
feest vierde (…) In het dicht bevolkte achterland, hetwelk zich enerzijds tot
het Ruhrgebied uitstrekt, anderzijds tot Keulen, liggen vele kleine joodse
gemeenten, uit het Rheinland, waarmee Venlo verbonden is. De meesten hebben hier
familie- of vriendenrelaties. Vandaar dat onze bals in het Rheinland beroemd
zijn geworden, dat men iedere zondag vele Duitse joden kan zien, welke enige
verademing komen zoeken in het gastvrije Venlo. Maar het gewichtigste is, dat
Venlo door zijn ligging een voornaam punt in het vluchtelingenwezen uitmaakt.
Het is als het ware de stootblok, waarmee de eerste slagen worden opgevangen.
Velen, velen, komen tot ons, om raad en financiële hulpen het is verheugend, dat
wij zoveel mensen hebben kunnen helpen.”
Ger Kockelkorn, Meerssen, 2 mei 2012
Verslag: Marcel
van den Munckhof
|