Wintercursus 2012 "kerkgeschiedenis".
1e avond,
dinsdag 17 januari 2012,
Inleider: Dr. Regis de La Haye.
Titel: “Kerstening en middeleeuwen”
Voor deze
wintercursus hebben zich 31 deelnemers aangemeld. De eerste avond konden zij
genieten van een boeiende lezing, gegeven door de heer Regis de La Haye, docent
kerkgeschiedenis en kunstgeschiedenis. Als onderwerp had de lezing: “Kerstening
en middeleeuwen” en samenvatting van het eerste hoofdstuk uit het boek: “Bisdom
langs de Maas” dat in 2009 door het Bisdom Roermond werd uitgegeven ter
gelegenheid van het 450 jarig bestaan van het bisdom. De heer de La Haye was een
van de samenstellers van het boek.
Hij beschrijft de kerstening van het Romeinse Rijk, die maar moeizaam verloopt.
Veel mensen hadden al een godsdienst en hadden weinig behoefte aan een nieuwe.
Gevolg was ook dat gedurende de eerste drie eeuwen de tijd van de vervolging
werd. Pas na 313 toen Alexander de Grote vrijheid van godsdienst afkondigde kon
het christendom tot grote bloei komen. De katholieke kerk volgde de structuur
van het Romeinse Rijk. In het begin van de 5e eeuw was ook het katholicisme in
onze streken doorgedrongen. De eerste tekenen zijn in Maastricht en Luik terug
te vinden. Beschreven wordt het leven van de eerste bisschoppen, Lambertus, Hubertus en Amandus. Over de
eerste twee is in het jaarboek van het LGOG uit
2007 een uitgebreid verslag verschenen. De bekering vonden hoofdzakelijk plaats
in de grote steden, het platteland volgde veel later. Luik was de bisschopsstad,
centrum van cultuur en muziek in de 10e eeuw. In die periode werden in Limburg
veel kloosters gesticht, onder andere in Kloosterade (Rolduc).
De late middeleeuwen werden gekenmerkt door de volksdevotie.
Na de pauze was er gelegenheid tot vragen stellen en daar werd door de
geïnteresseerde aanwezigen dankbaar gebruik van gemaakt. Aan de orde kwamen
onder andere het celibaat, de bezittingen van de kerk, belofte van armoede,
kloosters, etcetera.
Dr. Régis de la Haye (1945) studeerde theologie en journalistiek in
Frankrijk. Studeerde theologie
(hoofdvak kerkgeschiedenis) aan de Universiteit voor Theologie en Pastoraat te
Heerlen en
promoveerde in 1995 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1980 tot 2010
archivaris bij het
Rijksarchief in Limburg. Sinds 1996 docent kerkgeschiedenis en kunstgeschiedenis
aan de
opleidingen van het bisdom Roermond.
Als men meer wil weten over deze periode en over de bisschoppen kan men de
volgende boeken raadplegen:
LGOG. Jaarboek 2007, deel 143
Bisdom langs de Maas, geschiedenis van de kerk in Limburg, ISBN
978-90-78407-57-7
Maastricht Kennisstad, 850 jaar onderwijs en wetenschap, ISBN 978-94-6004-071-9
Sint Servaas volgens Jocundus, het leven en de wonderen van Sint Servatius door
de priester Jocundus, ISBN 90 5842 0280
Verslag: Jan
Vissers
Een vol bezette cursus
Dr. Régis de la Haye
2e
avond, dinsdag 24 januari 2012,
Inleider: Drs. Kees Schutgens
Titel: “Het eerste bisdom Roermond”
De heer
Schutgens gaat in dit cursusdeel uitvoerig in op de omstandigheden waaronder het
eerste bisdom Roermond werd opgericht. Het Maasdal, Noord en Midden Limburg,
behoorde eeuwenlang tot het bisdom Luik. De staatkundige indeling was totaal
versnipperd, het gebied bestond uit vele kleine vorstendommen, graafschappen en
hertogdommen. Het was tijd voor staatkundige vernieuwing. Filips II begon aan
een reorganisatie van de oude bisdommen en zo ontstond in 1559 het eerste bisdom
Roermond.
De kerk was in diep verval geraakt. Men bekritiseerde de kerk vanwege de
levenswijze van de kloosterlingen en de grote economische macht van de
kloosterordes. Ook de kerk werkte aan een radicale vernieuwing. Op het concilie
van Trente (1545 - 1563) werd de weg ingeslagen naar verinnerlijking en een
herdefinitie van de geloofsleer. Dit concilie was zeker ook bedoeld om de
protestanten de pas af te snijden die zich al eerder tegen alle misstanden
hadden gekeerd, maar de verschillen tussen protestanten en katholieken waren
toen al uitgekristalliseerd.
Het eerste bisdom Roermond bestond uit 9 dekenaten. Het was een versnipperd
gebied dat steeds werd doorkruist door gebieden die behoorden aan de bisdommen
Aken en Luik. Het reikte van Druten/Puiflijk tot Valkenburg en was dus veel
uitgestrekter dan het huidige bisdom. Horst viel onder het dekenaat Kessel. In
totaal heeft de periode van het eerste bisdom Roermond 14 bisschoppen gekend, de
eerste was bisschop Lindanus (Willem van der Lindt), afkomstig uit de
Noordelijke Nederlanden, een groot intellectueel met een diepgaande kennis van
Hebreeuws en Grieks. Hij had ook een uitstekende relatie met de Paus.
De pastoors werden in deze tijd voor het leven benoemd, ze werden niet
overgeplaatst! De benoeming van de pastoor hing af van het patronaatsrecht.
Meestal was dat de heer ter plaatse maar in Horst had de bisschop het
patronaatsrecht. Dat was vrij uitzonderlijk. In Sevenum had de heer van huis "de
Donck" het patronaatsrecht. De pastoor bracht jaarlijks een bezoek aan de
bisschop in Roermond.
De inkomsten van de pastoor kwamen uit de "tiend". Dit was de opbrengst van een
tiende deel van de oogst: de "grote tiend", betrof de akkerbouw, de "kleine
tiend" betrof de tuinbouw en de "krijtende tiend" betrof de opbrengst van
levende have. Bovendien had men inkomsten van de stoolrechten, dit waren
inkomsten uit missen, het toedienen van sacramenten enz.
Na het Concilie van Trente had de pastoor ook een residentieplicht, dat
betekende dat hij moest verblijven in de plaats waar hij was benoemd. Het dragen
van een toog was verplicht evenals het aanbrengen van een tonsuur, een
kaalgeschoren plekje op de kruin. In het eerste Bisdom Roermond was er een
periode dat er 10 priesters actief waren in Horst, 8 "beneficiënten" die alleen
maar missen opdroegen aan de vele altaren in de kerk en 2 priesters die ook
belast waren met de zielzorg.
De heer Schutgens bracht dit cursusdeel met vele interessante details en zorgvuldige aandacht voor de historische politieke en kerkelijke context.
En ook het humoristische element ontbrak niet. Dat maakte ook dit cursusonderdeel weer
zeer de moeite waard.
Kees Schutgens (1949) doorliep het gymnasium van het klein-seminarie
Rolduc, studeerde
geschiedenis in Nijmegen en Leuven. Sinds 1978 hoger archiefambtenaar (Rijksarchiefschool).
Vanaf 1991 werkzaam als archivaris bij de gemeente Maastricht en het Regionaal
Historisch
Centrum Limburg te Maastricht.
Verslag: Pieter
Jakobs
Drs. Kees Schutgens
3e
avond, dinsdag 7 februari 2012,
Inleider: Drs. Paul van Meegeren
Titel: “Franse Tijd en herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1794-1840)”
Het eerste
bisdom Roermond was een lappendeken: het omvatte een gebied van de Waal in het
noorden tot en met de omgeving van Valkenburg in het zuiden, met de
bisschopszetel in Roermond. Het bisdom was opgesplitst in negen grote dekenaten,
waarvan het dekenaat Kessel samenviel met het Land van Kessel. Een oude Gelderse
bestuurseenheid ten westen van Maas, met Kessel in het zuiden en Venray/Geijsteren
in het noorden. Op 21 februari 1794 wordt Robert baron van Velde de Melroy tot
veertiende bisschop van Roermond benoemd. Eind juni vertrekt hij naar zijn
bisschopszetel, maar verlaat de stad al na een ruim een week om uit handen van
de Fransen te blijven.
Op 26 juni 1794 behalen de Franse revolutionaire legers een overwinning op de
Oostenrijkers bij Fleurus. Korte tijd later wordt heel België bezet. Op 4
november 1794 capituleert Maastricht, een week eerder was Venlo in Franse handen
gevallen. Intussen zijn de Franse legers al doorgemarcheerd naar de Rijn en
zitten al in Kleef.
Op 1 oktober 1795 worden de Zuidelijke Nederlanden ingelijfd bij de Franse
Republiek. Dit geldt niet voor de Pruisische gebieden ten westen van de Rijn,
waaronder het Land van Kessel. Na de Spaanse successieoorlog (1701-1714) was het
Overkwartier van Gelre opgesplitst in een Pruisisch, Oostenrijks en Staats deel.
De Pruisische gebieden worden vanaf 1794 wel door Franse troepen bezet, maar nog
niet gevoegd bij de Franse Republiek. Dit gebeurt pas in 1798. Hier is de Franse
wetgeving dan ook nog niet van kracht. Voor ons verhaal van groot belang, omdat
onze regio daardoor ontsnapt aan een periode van kerkvervolging.
Het hele gebied tussen Namen in het zuiden en Venlo in het noorden gaat wel deel
uitmaken van de Franse Republiek en wordt samengebracht in het departement
Nedermaas, met Maastricht als hoofdstad. Hier is dus wel de volledige Franse
wetgeving van kracht.
Wat dit voor gevolgen heeft zullen we zien aan de hand van de situatie in Venlo.
Venlo, vestingstad. Hoofdkerk is de St. Martinuskerk die bediend wordt door
Norbertijnen of witheren uit de abdij van Averbode. Vanaf 1788 staat Joannes
Chrysostomus van Postel aan het hoofd van de parochie. Hij heeft een prachtige
kroniek nagelaten, het Dagboek van Van Postel, die een uniek inkijkje geeft in
de wederwaardigheden van de kerk na komst van de Fransen.
Op 26 oktober 1794 geeft de stad zich over aan de Fransen. In de eerste periode
krijgen de kerkelijke instellingen in de stad vooral te maken met praktische
problemen als gevolg van de oorlogsomstandigheden. Kerken en kloosters worden
ingericht als magazijnen en hospitalen, waardoor het opdragen van de mis
verstoord raakt. Van Postel weet hier nog wel raad mee. Hoge Franse officieren
worden ingekwartierd op de pastorie, en onder genot van drank en spijs, zorgt de
pastoor ervoor dat de kerk weer wordt vrijgegeven. Vervelender is dat de burgers
van Venlo in februari 1795 worden aangeslagen in een zware oorlogsbelasting en
de pastoor plotseling een fors bedrag op tafel moet leggen.
Vanaf 1 oktober 1795 is Venlo definitief ingelijfd bij de Franse republiek en
krijgt de stad te maken met een volledige invoering van de Franse wetgeving,
waaronder ook de antikerkelijke.
De situatie verslechtert door de kwestie van de eedaflegging. Op 22 mei 1797
wordt in de stad bekend gemaakt dat alle geestelijken binnen 10 dagen de eed
moeten afleggen. De meeste Venlose geestelijken weigeren. [In Zuid-Limburg
ontstonden zelfs ondergrondse schuilkerken.
In februari 1798 gaan 9 priesters door de knieën. Zij vormen nu een kleine groep
beëdigde priesters in Venlo en mogen de mis lezen in de St. Martinuskerk. De
meeste kerkgangers willen echter niets met hen te maken hebben. De gelovigen
trekken massaal naar Blerick en Tegelen, naar grondgebied dat nog niet is
ingelijfd bij de Franse Republiek en waar van de priesters nog geen eed wordt
gevraagd. In deze periode zijn dan ook veel Venlose kinderen ingeschreven in de
doopboeken van Blerick en Tegelen. Voor de economie van de stad is de uittocht
natuurlijk zeer nadelig. Op zondag trekken de buitenlui altijd naar de stad en
nu is er sprake van een omgekeerde beweging, tot nadeel van de middenstand.
Om het verzet te breken gaan de Franse autoriteiten over tot de vervolging van
weerspannige priesters. In augustus 1798 zijn alle eedweigeraars uit het kanton
Venlo gevlucht, waaronder ook de 55-jarige pastoor Van Postel.
Intussen worden in Venlo ook andere anti-kerkelijke maatregelen ingevoerd. De
meest ingrijpende daarvan is de opheffing van de kloosters. Venlo telde in 1794
vijf kloosters: kruisheren, minderbroeders, en drie zusterkloosters, waarvan het
grootste Mariaweide was (hiervan resteert nu nog alleen de kloosterkapel –
Domani). In 1797/1798 worden alle kloosters gesloten, de goederen genaast en de
kloosterlingen op straat gezet. Na de machtsovername van Napoleon en de sluiting
van het concordaat keert ook in Venlo de kerkelijke rust terug. Op 29 april 1802
vindt op het stadhuis een verzoeningsbijeenkomst plaats van beëdigde en
onbeëdigde priesters en krijgt de opvolger van Van Postel, de norbertijn
Ludolphus van Veulen officieel de sleutels van de Martinuskerk overhandigd.
Kijken we nu even naar de situatie in het Land van Kessel. Ook dit gebied staat
onder Frans bestuur, maar de inlijving laat nog even op zich wachten. In 1798
worden de gebieden die Fransen op de koning van Pruisen en andere Duitse vorsten
hadden veroverd samengevoegd tot één departement: het departement Roer, met Aken
als hoofdstad. Het departement is onverdeeld in arrondissementen en deze weer in
kantons. Een van de meest westelijke kantons, is het kanton Horst, dat samenvalt
met het vroegere Land van Kessel.
Het kanton Horst heeft het geluk gehad dat de Franse wetgeving hier pas tussen
1798 en 1801 is ingevoerd toen de antikerkelijke politiek van de Republiek al
over zijn hoogtepunt heen was. Hier dus geen vervolging van priesters die de eed
weigeren, maar wel de opheffing van de kloosters. In het Land van Kessel lagen
er vier, drie in Venray en één in Grubbenvorst. In de meeste gevallen kopen de
kloosterlingen hun gebouwen terug met de bons die ze hebben ontvangen. Dit is
bijvoorbeeld het geval met de Augustinessen van het klooster Jerusalem. Hun
rector koop de gebouwen aan en gaat er met de inmiddels voormalige zusters weer
wonen. Wel een sterfhuisconstructie want in de gemeenschap mogen geen nieuwe
zusters worden opgenomen.
De Augustinessen van Oostrum huren hun voormalige klooster van de Domeinen. Als
ze de huurprijs niet meer kunnen opbrengen vertrekken ze uit Oostrum en de
overgebleven zusters vestigen zich met hun rector in de pastorie van Geijsteren.
Het klooster wordt later afgebroken.
De paters Minderbroeders vertrekken uit Venray. De Paterskerk wordt een bijkerk
van de Grote Kerk en kloostergebouwen worden opgekocht door een rijke Venrayse
familie.
Een van de afspraken in het concordaat van Napoleon met de paus was de opheffing
van de oude bisdommen. In november krijgt bisschop Van Velde de Melroy zijn
ontslag en komt er een einde aan wat we later het eerste bisdom Roermond zijn
gaan noemen. In dezelfde maand maakt de paus de nieuwe indeling van de bisdommen
bekend. Deze indeling sluit zoveel mogelijk aan op de bestuurlijke indeling in
departementen. Het oude bisdom Roermond wordt verdeeld over twee nieuwe
bisdommen:
• Bisdom Luik: bestaat uit de departementen Ourthe en Nedermaas
• Bisdom Aken: bestaat uit de departementen Roer en Rijn en Moezel
Het bisdom Aken telt ruim 840.000 inwoners en 4000 priesters.
De rol van bisschop Van Velde de Melroy is nog niet helemaal uitgespeeld. Een
aantal kerkelijke districten die ooit tot het bisdom Roermond hadden behoord
vallen buiten deze regeling. Het gaat om de parochies van de dekenaten Nijmegen
en Cuijk/Grave die op het grondgebied van de Bataafse Republiek liggen. Voor het
bestuur van deze districten wordt Van Velde tot apostolisch administrator
benoemd.
In de jaren na 1806 verslechteren de verhoudingen tussen kerk en staat in snel
tempo. Dit heeft verschillende oorzaken:
• In april 1806 wordt een nieuwe keizerlijke catechismus verplicht gesteld,
waarvoor de oude vertrouwde Mechelse catechismus moet wijken. Deze vernieuwing
stuit op verzet bij vele parochiegeestelijken omdat in de tekst heel
nadrukkelijk wordt gesteld dat de kerk aan de staat is onderworpen en de
catechismus wordt ingezet als een soort propagandamiddel voor Napoleon.
• In augustus 1809 overlijdt mgr. Berdelot. Napoleon benoemt Johannes le Camus
tot bisschop van Aken, maar de paus weigert deze benoeming te erkennen. Er
ontstaat dan een soort patstelling en het bisdom wordt voortaan bestuurd door
plaatsvervangers van de bisschop, de vicarissen-generaal. In Aken zijn dat
Michael Klinkenberg en Mathias Fonck.
• De strijd om de bisschopsbenoemingen is maar een onderdeel van het snel
oplopende conflict tussen Napoleon en paus Pius VII. Na de excommunicatie van de
keizer, slaat Napoleon terug, laat de paus gevangennemen en naar Frankrijk
overbrengen.
• Dit leidt tot een schokreactie onder de geestelijkheid. Verschillende pastoors
weigeren voortaan op de naamdagen van de keizer het Te Deum in de kerk te zingen
en verzetten zich ook tegen het Te Deum dat verplicht wordt gesteld bij de
geboorte van Napoleons zoon, de koning van Rome.
Opvallend is dat vooral in Noord-Limburg de geestelijkheid heftige oppositie
voert. De pastoor van Blerick, de nobertijn Thomas Goossens, laat aan de Franse
overheid weten dat hij weigert de catechismus te aanvaarden. De kapelaan van
Well, Petrus Boley, gaat nog verder en schrijft zelfs een brochure tegen de
catechismus. Hij krijgt vervolgens een huiszoeking in de pastorie, maar heeft al
eerder al zijn aantekeningen in de zandbergen achter het Knikkerdorp in Well
laten begraven. Als hij vervolgens ook nog weigert het Te deum te zingen wordt
hij Well uitgezet en moet hij zijn toevlucht zoeken in Straelen. Hetzelfde
overkomt de pastoor van Broekhuizenvorst, Mathias Becker en de pastoor van
Kessel, Mathias Deckers.
Het meest spraakmakend is ongetwijfeld de arrestatie van de pastoor van Venlo,
de nobertijn Ludolphus van Veulen. De pastoor weigert in april 1811 een Te Deum
te zingen voor de geboorte van de koning van Rome. De maires (zeg maar
burgemeesters) van Venlo en Roermond kunnen de pastoor niet op andere gedachten
brengen: Je ferai ce que ma Conscience me dictera. Daarop gelast de prefect
arrestatie van de pastoor. Van Veulen probeert nog uit te wijken naar Blerick,
maar wordt daar op pinkstermaandag 1811 opgepakt. Vanwege zijn hoge leeftijd
krijgt hij huisarrest in Luik. In jaar later worden ook de kapelaans van de
Martinusparochie opgepakt en komt de zielzorg in Venlo praktisch tot stilstand.
De Volkerenslag van Leipzig (oktober 1813) maakt een einde aan de heerschappij
van Napoleon over Europa. Een jaar later komen in Wenen de diplomaten bij elkaar
om de kaart van Europa opnieuw te tekenen. Een van de creaties van het Congres
is het Verenigd Koninkrijk. Bedoeld als een krachtige bufferstaat aan de
noordgrens van Frankrijk. Het bestuur over de nieuwe staat wordt opgedragen aan
de erfprins van Oranje, die als Willem I wordt ingehuldigd, eerst in Amsterdam
en later in Brussel.
De nieuwe koning bemoeit zich intens met de kerkelijke organisatie in zijn
nieuwe staat. Willem I heeft naar Duits model een Staatskirchentum voor ogen,
met een grote controle van de staat op de kerk en de vorst als een soort vader
voor alle gelovigen.
De koning is er niet gelukkig mee dat het bisdom Aken zich ook uitstrekt over
Nederlands grondgebied, omdat het grootste gedeelte van dit bisdom onder Pruisen
valt. Willem wordt hierin geholpen door de koning van Pruisen die een nieuwe
kerkregeling wenst. In 1821 komt deze tot stand: het bisdom Aken verdwijnt en
het aartsbisdom Keulen wordt hersteld. De Nederlandse gebieden die tot het
bisdom Aken heben behoord, namelijk de kantons Sittard en Horst en 6 parochies
in noordelijk Limburg worden onder het bestuur geplaatst van de vicaris-generaal
van het bisdom Luik.
Evenals Aken was ook het nieuwe bisdom Luik een Napoleontische creatie. Het werd
in 1802 opgericht en viel samen met departementen Nedermaas en Ourthe. Na het
overlijden van de eerste bisschop, mgr. Zaepffel, ontstond er, net als in het
geval van Aken, een conflict tussen Napoleon en de paus over de benoeming van
een opvolger. Met als gevolg dat ook Luik zonder bisschop kwam te zitten en werd
bestuurd door een vicaris-generaal. Vanaf 1815 is dat Jan Arnold Barrett, een
kundig bestuurder. De nieuwe gebieden worden formeel niet bij het bisdom Luik
gevoegd, maar door Barrett op bijzondere titel bestuurd. In de praktijk komt het
erop neer dat het kanton Horst de lijn van het bisdom Luik volgt.
Aan het begin van de Franse tijd waren de priesteropleidingen gesloten, zoals
ook het seminarie in Roermond. Een hele lichting priesterkandidaten viel
daardoor weg. Er werden wel pogingen gedaan na 1802 om seminaries op te richten
in Aken en Luik, maar deze kwamen niet van de grond. Kandidaten moesten soms
uitwijken naar Munster om daar opgeleid en gewijd te worden.
Je ziet dan ook dat sommige pastoors tot op zeer hoge leeftijd in functie
blijven.
In 1830/1831 valt het Verenigd Koninkrijk van Willem I uit elkaar. De politiek
van de koning stuitte op heftig verzet in de Zuidelijke Nederlanden, vooral bij
liberalen en katholieken. De liberalen keren zich tegen het autocratisch bewind
van de vorst en eisen politieke vrijheden. De katholieken keren zich fel tegen
de bemoeienis van de koning met kerkelijke aangelegenheden en eisen vrijheid op
het gebied van godsdienst en onderwijs. Wat volgt is een monsterverbond van
liberalen en katholieken dat Willem I fataal wordt.
Het grootste gedeelte van Limburg sluit zich aan bij de nieuwe Belgische staat,
met uitzondering van Maastricht dat door het optreden van generaal Dibbets voor
‘Holland’ behouden blijft. Op kerkelijk gebied blijft de situatie voorlopig
ongewijzigd. Wel heeft Luik vanaf 1829 een echte bisschop, namelijk Cornelis van
Bommel, geboortig van Leiden. Hij is nog op voordracht van Willem I benoemd,
maar ontpopt zich al snel als groot tegenstander van de koning en een fervent
aanhanger van de nieuwe Belgische staat. Hij behoort tot de groep katholieke
intellectuelen die vindt dat men pragmatisch moet omgaan met de erfenis van de
Franse revolutie. Dus geen principiële afwijzing en terugverlangen naar het
Ancien Regime en de absolute monarchie. De kerk moet gebruik maken van de
vrijheden die een liberale grondwet biedt, vooral op gebied van de eigen
organisatie en het onderwijs.
Van Bommel is een gedreven bestuurder met een groot organisatietalent. Ook de
kerk in het kanton Horst profiteert hiervan. In 1833 herstelt de bisschop de
dekenaten in het bisdom en de dekens krijgen uitvoerige richtlijnen voor het
visiteren van de parochies. Aanvankelijk is het de bedoeling dat er één dekenaat
Venlo-Horst zal komen, maar uiteindelijk blijft Horst toch als afzonderlijk
dekenaat gehandhaafd en mag de kantonpastoor zich voortaan deken noemen. Van
Bommel verlangt van de dekens uitvoerige rapportages zodat hij kan beoordelen of
de kerkelijke voorschriften op lokaal niveau ook worden nageleefd.
De bisschop gaat ook zelf op visitatiereis. In 1836 is het kanton Horst aan de
beurt. Het voorbereidende werk wordt door deken Van Wis gedaan. De bisschop
wenst geen uitbundige ontvangsten en overvloedige diners. De nadruk moet liggen
op het sacramentele karakter van het bezoek: het toedienen van het vormsel na
het examineren van de catechisanten en het afnemen van de biecht. Van Bommel
bezoekt ook de parochie Oirlo. Pastoor Cluner glorieert: nergens zijn de
kinderen zo goed onderwezen in de christelijke leer als in Oirlo. Uit andere
bron weten we dat de pastoor er geen moeite mee had om de kinderen te
‘pruggelen’ om ze op het gewenste niveau te brengen.
Aangespoord door Van Bommel gaan de dekens zich steeds nadrukkelijker
manifesteren, niet alleen binnenkerkelijk, maar ook op maatschappelijk en
politiek terrein. Een nieuwe generatie staat op:
Bekende namen:
* Joannes Augustinus Paredis, deken van Roermond
* Petrus Maria Vrancken, deken van Sittard
* Michiel van Wis, deken van Horst
De meest spraakmakende is Carolus Schrijnen, deken van Venlo. Afkomstig uit een
gegoede Venlose familie. Eerst onderpastoor onder Van Veulen, neemt hij in 1825
het stokje over. Voert openlijke oppositie tegen de liberalen in Venlo die het
stadsbestuur domineren. Een deel van die liberalen maakt deel uit van de
Vrijmetselaarsloge Simplicité. Ook de leiding van het garnizoen van Venlo is lid
van de loge. Schrijnen schrikt er niet voor terug om de verkiezingen te
beïnvloeden en zo de liberalen ten val te brengen.
In 1839 aanvaardt Willem I uiteindelijk het verdrag van London dat de
afscheiding van België regelt. Knarsetandend moet België afstand doen van een
deel van Limburg en Luxemburg.
De Limburgse dekens ervaren dit als een ramp omdat ze nu afgesneden dreigen te
worden van bisschop Van Bommel. Voor de Nederlandse regering is voortzetting van
het gezag van de Luikse bisschop over Nederlands Limburg onacceptabel. Rome wil
wel meewerken aan een oplossing. De onderhandelingen hierover lopen met de
pauselijke zaakgelastigde in Den Haag en de curie in Rome. Maar ook de Limburgse
dekens laten zich niet onbetuigd, blijk van hun zelfbewuste houding. Acht
dekens, waaronder Van Wis, vormen een gezamenlijk front. De leiding ligt bij
Roermond. De dekens ijveren voor een herstel van het bisdom Roermond. Dit blijkt
niet haalbaar omdat herstel van het bisdom afhankelijk is van een regeling van
de kerkelijke situatie in Noord-Nederland. Uiteindelijk komt er een soort
compromis uit de bus. Limburg wordt een apostolisch vicariaat, een autonoom
kerkelijk district met een zelfstandige kerkelijke bestuurder. Tot administrator
van dit district wordt deken Paredis benoemd. Hij krijgt ook een bisschopstitel
en mag zich voortaan bisshop van Hirene noemen. Bisschop in partibus infedelium.
Het Apostolisch vicariaat omvat het gebied in Nederlands-Limburg dat eerder tot
het bisdom Luik had behoord en 7 parochies van het opgeheven vicariaat Grave.
1853: herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Paredis bisschop van Roermond.
Paul van Meegeren (1961) studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit
Utrecht en behaalde
daarna het diploma Archivistiek A. Sinds 1995 is hij archivaris van de gemeente
Venray en
publiceert hij over de geschiedenis van Venray en omgeving.
Drs. Paul van Meegeren
Tekst:
Paul van Meegeren, samenvatting Marcel van den Munckhof
4e
avond, dinsdag 14 februari 2012,
Inleider: Dr. Paul Hamans
Titel: “Het bisdom in de 20e eeuw”
Rond 1900 komen de veranderingen in
Limburg in een stroomversnelling. De mijnbouw expandeert zeer snel. Waren er in
1895 nog maar 424 mijnwerkers, in 1930, op het hoogtepunt, waren dat er 37600.
Ook de bevolking van Limburg verdubbelde van 1800 tot 1880 en nog een keer tot
1920. Vele mijnwerkers kwamen van elders en dat maakte dat Limburg niet meer een
homogene katholieke gemeenschap was. In 1930 was 50% van de mensen in Heerlen
niet uit de stad afkomstig. Al deze veranderingen konden makkelijk leiden tot
het uiteenvallen van de katholieke gemeenschap en de vorming van een sociale
onderklasse, iets wat in Duitsland was gebeurd. Toch nam de geschiedenis in
Limburg een andere loop. Dit was te wijten aan 4 factoren:
- De verschijning van de encycliek Rerum Novarum waarin de sociale leer van kerk
staat weergegeven. Arbeiders mogen niet uitgebuit worden en vakbonden zijn
toegestaan. - De intelligente en bestuursvaardige mensen van het Bisdom Roermond, waaronder
Nolens, Poels en Ruijs de Beerenbrouck. - De katholieke verzuiling na 1868: katholiek onderwijs, katholieke
verenigingen, voetbal, middenstanders en andere verenigingen. De eenheid in de katholieke zuil
bleef bewaard. - De grote leiders van de kerk die zagen hoe belangrijk het was om al deze
initiatieven te ondersteunen en in staat waren de bevolking mee te nemen op de
weg van de visionairs
Zoals Mgr. Drehmanns of Mgr. Nolens die rechtstreeks in contact trad met de
mijnwerkers en die op Rolduc een cursus sociologie invoerde om de priesters
inzicht te geven in de maatschappelijke veranderingen en de gevolgen daarvan. Of
een naam als Dr. Poels, die professor was in Amerika en bedacht “Iets voor de
mijnwerkers te willen doen”. Zijn uitspraak: “Thans is het de tijd om voor te
gaan in de sociale beweging.” Hij startte met nieuwe kerken, scholen,
sportverenigingen en huisjes voor de mijnwerkers die al vooruitziend waren
uitgerust met een extra keuken. Ruijs de Beerenbrouck werd ook wel “Rooie Ruijs”
genoemd vanwege zijn sociale bevlogenheid. Bekende initiatieven van hem zijn de
Vincentiusverenigingen, de “Sociale actie”, en het bibliotheekwezen. De bisschop
propageerde de gezondheidszorg. Hieruit ontstond het “groene Kruis”. Dit
initiatief strekte zich uit tot alle parochies. Zusters namen de zorg op zich,
zoals wijkzusters en zusters voor tuberculose- en babyzorg. In de Eerste Wereldoorlog kwamen er veel vluchtelingen uit België. In de
parochies werden nieuwe verenigingen opgericht voor de opvang ervan. In de
dertiger jaren komen de eerste verschijnselen aan het licht van een beweging die
gaat afwijken van de Katholieke leer. Limburg stemt wat meer fascistisch dan de
rest van Nederland. De bisschop verordent dat Katholieken geen rol mogen spelen
in fascistische bewegingen. Lemmens fulmineert tegen het fascisme in zijn
vastenbrief van 1936. Limburgers staan niet meer allemaal volgzaam achter hun
kerkleiders. De NSB verbrak de Katholieke eenheid. Het Nazidom was een nieuwe
“Religie” met een andere morele inhoud voor de samenleving. In de Tweede
Wereldoorlog moesten vele Limburgse priesters de openlijke anti-nazistische
houding met de dood bekopen. De Katholieke zuil werd door de nazi’s uitgehold.
De Bisschop was de organisator van het verzet . Vele piloten werden in de
pastories opgevangen. Ook werd de “Hulpactie Oorlogsgeweld” opgericht om
ondergedokenen en mensen die hun baan moesten opzeggen te kunnen helpen. Het nazidom heeft geknaagd aan de wortels van Katholiek Limburg. “De duivel is
los” (Mgr. Lemmens). De oorsprong van de crisis in de kerk is ook hierin gelegen.
Deze crisis was al in de 50er jaren aanwijsbaar en omschreven. Na de oorlog was
er eerst weer een herstel van de katholieke zuil. Het mandement van de
bisschoppen was in 1954: “iedereen terug in de katholieke zuil”. Lid worden van
de vakbond of van de VARA bijvoorbeeld werd ontraden. In 1955 word de
afbrokkelende eenheid al goed zichtbaar doordat ook katholieken op de PvdA gaan
stemmen. In dit jaar is in bepaalde wijken van Maastricht het kerkbezoek al
gedaald tot onder de 50%. Maar in 1948 al is zichtbaar dat het aantal roepingen
terugloopt. In 1957 vergaderen de bisschoppen over de toename van de
ontkerkelijking. De “tijdgeest is veranderd”, migratie, welvaart, arbeidsdruk,
materialisme, secularisatie en contacten met niet katholieken worden als oorzaak
aangezien voor het verval. Het katholieke onderwijssysteem was in 1957 nog
intact, maar langzaam veranderde dat. Het onderwijs werd meer atheïstisch en
daarmee kwam een einde aan de onafgebroken generatieopvolging waardoor de
jongeren de weg naar de kerk niet meer weten te vinden. Van het “hiernamaals”
werd het “hiernumaals”. De revolutie van 1968 ging vooral over de bevrijding van
iedere autoriteit. Bisschop Mgr. Moors werd benoemd daags na de aankondiging van het 2e Vaticaans
concilie. Hij was geen verlegenheidskandidaat want hij was al in de eerste
stemronde als eerste geplaatst. Moors was een kerktrouwe man die wel goed thuis
was in het concilie. Hij gold als een goed bestuurder (hij had
handelswetenschappen gestudeerd) en hij reorganiseerde de priesteropleidingen.
Hij organiseerde de kerkbijdrage en de honorering van priesters. Ook maakte hij
het mogelijk dat geld van parochies naar het bisdom ging ter belening. Het Pastoraal Concilie van Noordwijk (1966 – 1970) leek wel een soort
bevrijdingsfeest: bijna alle priesters stemden tegen het celibaat. Dat was het
signaal voor Rome om een krachtige tegenbeweging in gang te zetten die werd
ingeluid door de benoeming van de uiterst conservatieve bisschop Gijsen. Daarmee
was het verval van de kerk echter nog niet gestopt. De wederopbouw moet nog beginnen en daarvoor zijn eerst weer nieuwe grote
geesten nodig zoals de grote namen van het begin van de 20e eeuw.
Paul Hamans (Tegelen 1951)
werd na zijn priesteropleiding in Rolduc in 1979 gewijd tot priester van het bisdom Roermond. Hij promoveerde in 1985 aan de katholieke theologische
faculteit van de universiteit van Augsburg. In dat jaar werd hij benoemd tot docent aan het
grootseminarie Rolduc voor kerkgeschiedenis van de Nederlanden, en voor de algemene kerkgeschiedenis
van de Middeleeuwen en de Nieuw Tijd.
Dr. Paul Hamans
Verslag: Pieter Jakobs |