Lezing: "Bendevorming rondom de Peel"
Gehouden in "De Leste Geulde" op woensdag 19 september 2012 door de heer Peter
Geuskens uit Meijel
Peter Geuskens is gepensioneerd leraar speciaal onderwijs op de Widdonkschool in
Heibloem. Vanaf het midden van de jaren zeventig heeft historisch onderzoek zijn
interesse. Aanvankelijk gericht op de bezitters van riddermatige goederen in de
Roerstreek, vervolgens onderzocht hij de historie van de adellijke kloosters
Dalheim en Onze Lieve vrouw Munster. De laatste tien jaar heeft hij zijn
aandacht verplaatst naar lichte en zware criminaliteit rondom de Peel in de
achttiende eeuw.
Het dievengilde anno 1570 bezorgde de plattelandsbevolking veel overlast. Het
bestond vooral uit arme sloebers, vagebonden, landlopers gedeserteerde soldaten,
zigeuners, alleenstaande vrouwen met kinderen, kortom mensen die geen dak boven
het hoofd hadden.
De bestuurders in die tijd stonden machteloos en hadden geen vat op deze
personen.
Met name in de regio Meijel, Helden en Maasbree bevonden zich een groot aantal
van deze vagebonden. Velen trokken samen op en kregen aansluiting met de
onderkant van de plattelandsbevolking, waardoor roversbenden ontstonden. Wanneer
deze op pad gingen kon het er grof aan toe gaan. Mensen werden mishandeld en
zelfs vermoord, nadat zij eerst alles van hun gading hadden geroofd.
Opvallend was dat deze bendes grote afstanden aflegden om tot hun daden over te
gaan, ze zwierven door geheel Limburg, Brabant en een stukje Duitsland. Zo
werden bendes in 1765 in Helden gearresteerd, en overgebracht naar Geldern en
Wesel. In 1766 werden ze op de grens van Venray en Bakel overgeleverd aan de
Hoogdrost van de Meierij en werden in Den Bosch twee personen opgehangen en vijf
geradbraakt. Nogal een stevig vonnis!
Onderstaand gedicht geeft een beeld van deze vagebonden.
Gedicht
"Ballade van de gehangenen", in Frankrijk was het niet anders dan hier...
BALLADE VAN DE
GEHANGENEN
François Villon (1431-14…?)
(vertaling: Ernst van Altena)
Gij mensenbroeders die ons overleeft,
Gedenkt ons zacht, gedenkt ons niet vilein,
Want juist als gij erbarmen met ons heeft
Zal God ook jegens u genadig zijn.
U ziet ons hier gehangen per dozijn:
Ons vlees, door ons gespijsd tot aan de strot
Is sedert lang verteerd, vergaan, verrot.
Wij beendren worden ook tot stof gewreven.
Dat niemand lacht om ons zo droevig lot;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!
Als wij u bróeders noemen, kijk dan niet
Misprijzend – ook al bengelen wij hier
Met reden en terecht. Wie logisch ziet
Weet dat de mens vaak dom is als een dier.
Vraagt dus voor dit dozijn – dood als een pier –
De hoge gratie van Maria's Kind;
Dat Hij ons net als ieder mens bemint
En onze ziel niet in de hel doet beven.
Ons lijf is dood… verdwenen met de wind;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!
De regen spoelde en waste onze huid,
De zon heeft ons geblakerd en gelooid;
De eksters pikten ons de ogen uit,
De kraaien hebben ons de baard gerooid.
En zelfs de laatste rust krijgen wij nooit:
Wij zwaaien en wij draaien met de wind,
Die met ons speelt gelijk een kaatsend kind.
Veel vogelsnavels kwamen ons doorzeven.
Zorgt dus dat ú hier nooit uw einde vindt,
Bidt slechts tot god dat Hij het ons vergeve!
Prins Jezus, hoor ons aan… wij smeken luid:
Zorg dat de duivel ons niet krijgt als buit,
Laat ons toch niet in hete vlammen sneven!
Gij mensen, lach ons kaal karkas niet uit,
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!
François Villon (1431-14…?)
Verslag: Arie
Snellen
|