Jaarvergadering
lezing: "De maatschappelijke waarde van een vereniging voor
plaatselijke en provinciale geschiedkunde" door de heer B. Fasol
Causerie van de
oud-voorzitter van het Provinciaal
Genootschap bij de viering van de 35ste jaarvergadering
van LGOG Ter Horst
Gehouden
op
woensdag 11 maart 2009
in zaal "De Lange" Horst
Burgemeester van Rooij in
gesprek met Gert Verheijen
De heer Majoor, voorzitter van
het LGOG met Piet Hoebers en Gert Verheijen
Drs. B. Fasol houdt de
jubileumlezing
Geachte voorzitter, dames en
heren, beste vrienden.
35STE JAARVERGADERING LGOG KRING TER HORST
PROFICIAT, HULDE EN DANK !
Ik veroorloof mij aan het begin van mijn causerie een hartelijke gelukwens
uit te spreken aan u allen nu de 35ste jaarvergadering in grote
eensgezindheid formeel is afgesloten. Ik zeg dit in het bijzonder naar alle
bestuurders van de voorbije 35 jaren, die zich hebben ingespannen voor ons
genootschap in goede dagen en in moeizame tijden. En, mag ik het zeggen,
goede resultaten hebben neergezet. Proficiat dus!
Recent, op de 3de van deze maand vergaderde ik in Maastricht op het
provinciaal bureau met de fine fleur van ons genootschap over de
voorbereidingen van het 150-jarig bestaan van het provinciale LGOG in 2013.
Ook daar is feest op komst. Er is aanleiding te veronderstellen dat in de
vier jaren die ons daarvan scheiden, gepoogd zal worden een afrondend
standaardwerk in drie delen over de Limburgse geschiedenis het licht te doen
zien. Ook een dergelijk voornemen is een felicitatie waard.
DE INSPIRERENDE OOGOPSLAG VAN BOTTERMELKS LEI
OP DE WANDEN VAN AUDITORIUM DE LANGE
Bij het naderen van de dag van vandaag steeg mijn benauwdheid over mijn
spontane toezegging dat ik, op uitnodiging van uw voorzitter om hier
vanavond te spreken, dat wel even zou doen. Hoeveel meer getalenteerde en
meer eminente sprekers zullen mij in deze zaal, nog onlangs genoemd naar een
zekere “de Lange”, met lengten verschil kunnen verslaan in eloquentie en
kennis van zaken?
Ik immers, een Brabander, voorheen overigens een toch wel gerespecteerd
gemeentebestuurder in de Limburgse Peel, heeft weinig bij te zetten waar het
gaat over het recente ontstaan van Limburg, noch heb ik hier in het dorp
Bottermelks Lei nog gekend, die nu achter in deze zaal op een prachtige
wandfoto ons gezelschap bemoedigend aankijkt. Het helpt niet om over mijn
gevoelens in dit opzicht langdurig te spreken. Vluchten kan niet meer. Er
zit niets anders op dan te beginnen.
POLITIEK IS VLOEIBARE GESCHIEDENIS
GESCHIEDENIS IS GESTOLDE POLITIEK
Misschien helpt het me een beetje de stepstones te herinneren, die mij in
posities hebben gebracht die sterk verwant zijn aan het historisch handwerk.
Als jongeman opstellen schrijven bijvoorbeeld over de Sint Nicolaas die
staat op het gemeentewapen van Valkenswaard. En korte tijd, tot aan de dood
van mijn vader, MO Geschiedenis studeren aan de Katholieke Leergangen in
Tilburg. Erasmus volgend in zijn prachtige woning te Anderlecht en nog meer
in zijn geschriften. Ik krijg stilaan belangstelling voor de politiek.
Gouverneur Vermeulen van Belgisch Limburg heeft mij geleerd: “Politiek is
vloeibare geschiedenis en geschiedenis is gestolde politiek”. Dan ligt de
uiteindelijke keuze voor Politieke Wetenschappen, wederom in Tilburg, voor
de hand. Hoewel ik in Brabant bestuurlijke energie kwijt speel als
secretaris en kort daarna als voorzitter van de Nieuwe Brabantse Kunst
Stichting, kom ik – eenmaal aan het werk in Limburg – al snel terecht in de
voorzittersstoel van het provinciale genootschap LGOG. Het genootschap heeft
dan zojuist haar 125ste verjaardag gevierd. Men besluit tot introspectie. Er
ontstaat een richtingenstrijd, die er mogelijk thans nog is, meer geen pijn
meer doet. Professionals uit de beproefde geschiedbeoefening argumenteren
moeizaam met de pleitbezorgers voor Lokale Geschiedenis, die zich verwant
voelen met de heemkunde, beoefend door vele duizenden geïnteresseerden in de
provincie. Nou, het ging wel wat verder dan deze eenvoudige constatering.
Maar voor dit moment is dit wel duidelijk genoeg. Ook in het bestuur ziet
men de ogen glinsteren. Ik heb het voorrecht gehad eens een raadsvergadering
in de Poolse gemeente Rawicz bij te wonen. Het genootschapsbestuur deed voor
deze landdag niet veel onder.
HET MAAKT NIKS UIT OF JE BRABANDER BENT.
ALS JE MAAR HARD WILT WERKEN.
Na een van deze vergaderingen klaag ik bij bestuurslid dr. Jos Venner dat ik
mijn intrede in het hoofdbestuur wel wat anders had voorgesteld. Ik herinner
mij zijn geruststellende woorden: “Beste Romé, waar wij als geschiedkundigen
het over oneens zijn, hoef jij niet na te denken. We hebben je als
voorzitter gevraagd vanwege je bestuurlijke ervaring en niet om je
historische kennis.” Ik waag nog op te merken dat ik als Brabander de esprit
van de Limburgers niet kan doorgronden. Waarop Jos zegt: “Het maakt niks uit
of je Brabander bent. Als je maar hard wilt werken”. Ik denk dat ze zoiets
ook gezegd hebben tegen de eerste gastarbeiders in deze contreien. Lid zijn
van het hoofdbestuur, gevolgd door het voorzitterschap wordt evenwel voor
mij een periode van 11 gezegende jaren, vererend afgesloten met het
erelidmaatschap van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap.
Weinig geboren Brabanders zeggen mij dat na!
HORST, HET WAGENINGEN VAN HET ZUIDEN.
LIMBURG GAAT TOT HAELEN, DE REST IS BRENGEN.
Jos Wieland is mijn voorganger. Rijksarchivaris in Limburg. Hoe komt men
erbij een eerzaam burgemeester uit De Peel uit te nodigen deze job te doen.
Eigenlijk per ongeluk, denk ik. Tijdens het bezoek in 1989 van het
genootschapsbestuur aan Horst, word ik door Toon Jenniskens gevraagd dit
eerbaar gezelschap toe te spreken. Ik heb dat gedaan in passende
bewoordingen. “Horst is immers het Wageningen van het Zuiden”. Een slogan
die ik toen nog maar pas ontwikkeld had. Sprekend over het schone Limburg
ontvalt mij: “Limburg gaat tot Haelen, de rest is brengen”. Een spreuk,
waarvan onze toenmalige gouverneur op zeker moment laat weten not amused te
zijn geweest.
Meer ingaande op de identiteit van een gemeente of provincie, heb ik toen
gerefereerd aan een zevental beschouwingen die ik geschreven heb in mijn
Nistelrodese tijd. Een ervan is een inleiding voor de eerste bijeenkomst van
de nieuwe plaatselijke heemkundekring. De voorzitter van Brabants Heem laat
me weten zeer ingenomen te zijn met de verhandeling. Kort en goed, het pleit
lijkt beslecht. Enige weken later word ik andermaal bezocht door voorzitter
Jos Wieland, met het dringende verzoek beschikbaar te zijn.
Voor ik u verhaal welke betekenis en waarde het LGOG heeft voor de lokale en
provinciale gemeenschap, kan ik niet voorbijgaan aan wat het voor mij heeft
betekend. Welnu, na afsluiting van mijn bestuursperiode, word ik allereerst
door directie en bestuur van het Limburgs Museum benaderd om voorzitter te
worden van de stichting Vrienden van het Limburgs Museum. Ik heb snel ja
gezegd en daar vervolgens zonder spijt een zevental jaren met de
voorzittershamer gezwaaid. Enthousiast vernieuwend bezig geweest, waarbij de
jaarlijkse diesvieringen voor mij het hoogtepunt vormden. En ja, daar zeg ik
zo wat. Op zo’n diesviering houd je een feestelijke toespraak. In al die
jaren, heb ik toespraken gehouden bij de vleet en voorwoorden geschreven
voor bundels en boeken. Mensen ontmoet uit andere gewesten. Het heeft veel
met me gedaan. Iets daarvan heb ik opgeschreven in mijn in 2007
gepubliceerde bundel LATE HAVER.
IDENTITEIT HEEFT TE MAKEN MET DE INZET
OM OVEREIND TE BLIJVEN IN DE WERELD VAN ANDEREN.
En dan nu, mijn causerie. Ik ben een trouw lezer van de columns van Bas
Heijne. Waarschijnlijk omdat ik het vaak met hem eens ben. In het katern
Opinie & Debat van NRC Handelsblad van 21 februari uit hij zich
beschouwelijk over het Nederland in onze dagen. Hij leidt zijn stelling over
een politieke aangelegenheid (die ik zal laten voor wat ze is) in met het
volgende. Wat maakt Nederland in tijden van globalisering en immigratie nog
tot een herkenbaar vaderland. De vraag is actueel en legitiem. Immers,
iedereen wil zich tot op zekere hoogte verbonden weten met zijn naaste
omgeving, noem het maar: behoefte aan gemeenschap. De een noemt het
identiteit, voor de ander is het een obsessie. Men stelt er zelfs een canon
voor op. De verkiezing van de Bekendste Nederlander leidt vanuit de
identiteitsvisie tot een wel zeer zorgelijke uitkomst. En sinds ook Maxima
erover gesproken heeft, weten we dat we bestaan uit meerdere identiteiten.
Want de huidige samenleving is nu eenmaal pluriform. Waar het om gaat is dat
er behoefte bestaat aan een idee van eigenheid die het mogelijk maakt
overeind te blijven in de wereld van anderen. Een Nederlanderschap dus waar
mensen met verschillende achtergronden zich thuis voelen. Er was (en is)
blindheid voor deze behoefte tot de opkomst van nieuwe politieke
groeperingen, die het probleem zichtbaar hebben gemaakt en nog maken.
De analyse van Bas Heijne is niet alleen interessant voor het politieke
debat, maar ook voor ons. Een week voordat Heijne het schreef stond in
dagblad Trouw van 14 februari een beschouwing over een recente publicatie
van de Britse historicus Simon Schama. We kennen hem al eerder van het in
1988 in Nederland uitgegeven werk: “Overvloed en Onbehagen”. Ditmaal heet
zijn boek: “De Amerikaanse toekomst”. Geschiedenis is bij hem nooit een
dorre opsomming van feiten. Hij presenteert zijn verhalen alsof hij er zelf
bij is geweest. Ook wij hebben overigens bij de verkiezing en inauguratie
van president Obama het fenomeen vloeibare geschiedenis allemaal van zeer
nabij gevoeld. Schama wandelt docerend door musea, pittoreske stadscentra en
historische landschappen. We herkennen daarin de werkwijze van Geert Mak.
Hij licht toe hoe in de geschiedenis de realisten van de oude vuile
politieke praktijken op spanning blijven met de humanisten die de
gemeenschap idealiter willen dienen. Lincoln begrijpt dat hij realistische
middelen moet inzetten voor idealistische doelen. Er is een burgeroorlog
nodig om slaven te bevrijden en de natie als eenheid te behouden. Identiteit
krijgt bij hem scheppende kracht en geeft opnieuw Obama’s intrede en zijn
daarbij gegeven eerbetoon aan deze Lincoln bijzonder relief. Betekent deze
beschouwing nou iets voor het geschiedkundig handwerk? Ik kom op die vraag
later terug.
35 JAAR PATER GEURTS EN DE ZIJNEN
DE REPRESENTATRICE VAN DENDERMONDE
Ook over de geschiedenis van onze goede gemeente Horst zijn zeer veel
publicaties verschenen. Bij mijn afscheid heb ik met Brabantse overdrijving
gesproken van een meter boeken: Oud Horst in het Nieuws. Horster Historiën.
Enzovoorts. Geschiedenis heeft een recente generatie Horstenaren bezig
gehouden. Afstammelingen van ouders die eigenlijk alleen maar iets wisten
van champignonteelt en Food & Agri. Pater Geurts en de zijnen hebben in de
voorbije 35 jaren een groots werk volbracht. Maar ook gewone inwoners, zoals
die aardige Mart Wismans en zijn medelezers hebben zowat alle kranten uit
het recent verleden gelezen en geannoteerd. Vriend Lou Derix heeft er
prachtige boeken van gemaakt.
Ik mag u tussendoor niet de anekdote onthouden van het bezoek van het
gemeentebestuur van Dendermonde bij de presentatie van Oud Horst in het
Nieuws, waarin beschreven wordt dat de Horster bevolking met grote
genegenheid meer dan 100 kinderen uit het gebombardeerde Dendermonde in even
zovele gezinnen een veilig thuis heeft bezorgd. Een zestal kinderen leefde
ten tijde van de boekpresentatie nog en werden onze eregasten. Natuurlijk
spreekt een Dendermondse wethouder een dankwoord en biedt mij een geschenk
aan. Helaas begint zij, in plaats van in schoon Vlaams een nette rede te
houden, onbedaarlijk te lachen. Het geschenk blijkt namelijk een aarden
schaal waarop het stadswapen is afgebeeld. Maar een der bejaarde kinderen
(ik geloof dat ze inmiddels wel 90 jaar oud was) is in de bus met haar
achterste op de schaal gaan zitten. Het geschenk ligt in gruzelementen. Dit
is overigens niet de reden der schepene onbedaarlijke vreugde. Die is haar
overkomen, omdat ze ons wilde vertellen dat de bejaarde dame, heel
toepasselijk madam Moordgat heet.
Maar, terug naar de stapels publicaties over Horst. De vraag is, hebben die
publicaties over Horst en omstreken, die toch een reflexie zijn op ons
verleden en onze geschiedenis, ook bijgedragen aan de identiteitswaarde van
onze gemeente en aldus maatschappelijke waarde gekregen. Krijgt de uitdaging
naar identiteitswaarde meer bijzondere kracht als ook Meerlo zich zou melden
bij deze Kring?
HEEFT HET TOEKOMSTIGE HORST BEHOEFTE AAN MEER IDENTITEIT
HET GEHEEL MOET IMMERS MEER ZIJN DAN DE SOM DER DELEN.
WANT ER IS HORST, GRIENDTSVEEN, AMERICA, METERIK, HEGELSOM, MELDERSLO,
GRUBBENVORST, LOTTUM, BROEKHUIZEN, BROEKHUIZENVORST, SEVENUM, KRONENBERG,
EVERTSOORD, MEERLO, TIENRAY EN SWOLGEN.
Ik herinner mij de promotieplechtigheid van Jan van Oorschot in Tilburg over
de valkerijgeschiedenis van Valkenswaard. Een identiteitsgerichte
geschiedschrijving pur sang. Promotor is de onlangs overleden hoogleraar
Harrie van den Eerenbeemt. Hij spreekt met veel lofbetoon over de studie: er
is veel onderzocht, er zijn verre reizen gemaakt en veel gegevens verzameld.
De valkerijgeschiedenis staat nu in de steigers. Maar tot welke visie leidt
dit? Ligt de geschiedenis van de Valkenswaardse valkeniers ook in bepalende
mate ten grondslag aan de Valkenswaardse identiteit? Lastige vraag voor de
promovendus. Toch werd er enige dagen geleden door minister Verburg een aan
de valkerij gewijd museum geopend.
Zou het, parafraserend, voor het werkgebied van deze kring, nu de nieuwe
gefuseerde gemeente Horst, Sevenum en Meerlo zich meldt met een totaal van
16 kerkdorpen, niet aardig zijn de oogst aan geschriften te analyseren tot
een samenhangende identiteit die zich verder uitstrekt dan het overigens
zeer respectabele Food & Agri?
PETITE HISTOIRE
EEN BRON VAN ONVERMOEDE IDENTITEIT
Zeker is dat mensen met liefde voor die identiteit zich in de voorbije
decennia onder andere hebben ingezet voor het plaatselijk museale domein.
Ook hier mogen we spreken van een ongehoorde stapel initiatieven van
vrijwillige collectioneurs. Ik kan daarbij niet alles noemen, uit vrees een
initiatief over te slaan. Toch denk ik als voorbeeld aan de unieke
permanente tentoonstelling over oorlogsjaren en bevrijding ergens aan de
Swolgensedijk in Melderslo of dichterbij en bekender: de Kantfabriek aan de
Americaanseweg hier in Horst. En is het Oude Kerkhof geen goed voorbeeld,
waarvan ik me herinner dat ik met de commissie nog ben gaan kijken in
Leende, waar de later bij ons toegepaste werkwijze al had geleid tot
prachtige resultaten. Laat ik in deze jubileumbijeenkomst ook maar een paar
personen noemen. Grad Lenssen bijvoorbeeld (onverstoord overtuigd van een
stuk middeleeuwse geschiedenis aan de Melatenweg), de onvermoeibare reiziger
door de oude Peel Theo Janssen (terecht trotse drager van de zilveren Anjer)
en de emeritus arts Jan Holthuis (die gemeentebestuur, kerk en anderen soms
zelfs per smeekschrift wijst op architectonische en stedenbouwkundige
wonderen in het centrum van Horst). Ik wil ook nog Piet van Nunen hier met
respect noemen. Hij is niet meer in ons midden. Hij wekte als een tovenaar
verwoeste kastelen en burchten weer tot leven en begeesterde daarmee
volwassenen en kinderen.
De onvermoede rijkdom aan brede historiografie en illustratieve petite
histoire doet vermoeden dat er meer aan de hand is. De verborgen kracht ligt
zeker besloten in de harten en spiritualiteit van mensen die elkaar opzoeken
en bemoedigen om overeind te blijven in die wereld van anderen. De verborgen
rijkdom zoeken die erop wacht ontsloten te worden en die bepalend kan zijn
voor de vormgeving van het begrip identiteit.
Zie de bijlage: “Een Asperge Romance”. Door mij geschreven voor de
Aspergerie in de Maaspoort te Venlo op 12 mei 1995.
HET ERFGOED VAN VOOROUDERS
VOOR KERK, KONINGSHUIS EN VADERLAND
Nu een enkel woord over het organisme dat LGOG heet. Gilden en schutterijen
hebben de leus “voor God, koningin en vaderland” steeds in ere gehouden.
Pars pro toto noem ik hier onze schutterij, genoemd naar de patroonheilige
Sint Lucia. Opgericht in 1479 door de heren van Wittenhorst. Het hun
opgedragen doelgebied voor kerk, overheid en domein is evenzeer kenmerkend
voor het LGOG. Wij richten de energie van het hoofdbestuur onder andere op
de organisatie van jaarvergaderingen en Gelretage. We doen dat met tien
regionale kringen, drie secties voor archeologie, genealogie en monumenten
en vier commissies voor de Publications, de Maasgouw, voor de Lokale
Geschiedenis en voor Studiereizen. Wij houden toezicht op onze bijzondere
leerstoel aan de Universiteit Maastricht en tonen op passende tijden respect
aan onze beschermvrouwe Koningin Beatrix.
In deze structuur komen wij op vaste en wisselende tijden bijeen. Wij vormen
onze dappere vereniging. Er worden bevlogen lezingen gehouden. We voelen
zich verbonden in het voornemen overeind te blijven in die wereld van
anderen. Rots in de branding zijn in een harmonische omgeving en soms in
mineur door confrontaties met verhuftering, verrommeling en verkwanseling.
We vragen om aandacht, willen drukmiddel zijn en geven podium aan meningen.
Ook hier overigens op een lijn van uitersten tussen bedachtzaam beschouwen
en strijdbaar handelen. Er ontstaat een fraai uitgegeven historiografie
naast de eenvoudige geniete bundel over bijvoorbeeld veldnamen. Er is liefde
van de vrijwilliger op het zonovergoten erf, aandacht voor de rampspoed der
tijden en devote ernst bij het ruisen der superplieën gedragen over sacrale
gewaden in het naar wierook geurende middenschip der dorpskerk. We schrijven
dat alles op in periodieken, waarvan ons eigen blad INFO LGOG een fraai
voorbeeld is.
HET ERFGOED VAN DE GEKKE GRAAF
DE KOMST VAN EEN PARKHOTEL IS ZO GEK NOG NIET
Even naar ons eigen werkgebied. De gewenste revitalisering van de Kasteelse
Bossen werd mogelijk, toen Rijksweg 73 voorbij kwam. De afwijzing van
geluidsschermen bij onze woonwijken en de optie voor een fluisterwal kwamen
aan de orde in een van de eerste collegevergaderingen die ik meemaakte. De
vennen ten noorden van het kasteel, laatstelijk bewoond door de gekke graaf
von Fürstenberg, werden uitgediept en het beschikbare zand bracht de
middelen op tafel die nodig waren. Een tweede drager voor de renovatie kwam
met de bouw van het Parkhotel. De familie van der Sterren werd al door mij
bezocht in 1992. Toen wilde de familie echter eerst Asteria tot een succes
maken. Maar het recente vervolg kent u. Groot blijkt het enthousiasme van de
vele Horster wandelaars die de befaamde “8” rond de vennen belopen en zich
laten verbazen door het panorama over de plassen en “de bevallige tuin der
gratiën”.
Saillant initiatief van LGOG-lid Piet van Nunen ontstond, toen hij mij
benaderde over het schilderij van het kasteel, dat in Schloss Westerholt in
Duitsland hangt. Het schilderij was al eens in Horst geweest bij de
Wittenhorstfeesten, maar sedertdien terug in het Duitse Westfalen en
gerestaureerd. Graaf Westerholt die sedert de Wiedergutmachung van Adenauer
zijn bezit in Horst niet meer had bezocht, bleek genegen op onze uitnodiging
voor een bezoek in te gaan. Hij heeft sedertdien de gemeente, de Kasteelse
Bossen en onze schutterij een aantal malen teruggezien. Zijn overlijden op
hoge leeftijd bracht in de opvolging van zijn geslacht middels erflating een
nieuwe titeldrager aan het bewind: Carl Otto Graf von und zu Westerholt und
Gysenberg. Burgemeester van Rooij en ik hebben hem een bezoek gebracht en
gepoogd de jonge graaf naar Horst te nodigen ter gelegenheid van de opening
van het Parkhotel en de aanbieding van het ere-beschermheerschap van onze
schutterij. Hij zei het te druk te hebben met zijn bezit in Westerholt. Ik
neem niet aan dat een tweede poging op korte termijn succes zal hebben. Dat
laat onverlet dit verleden te koesteren vanuit historische interesse, maar
ook vanwege versterking van de gemeentelijke identiteit.
KUNSTBEZIT OP HUIS TER HORST
VERJAARDAGSMUZIEK VOOR ONZE BURGEMEESTER
Overigens is de studie naar de grandeur van het Huis ter Horst een
unvollendete. Thans wordt energie besteed aan het herstel van de contouren
van het waterslot. Onderzoek naar het patrimonium van de stijlvolle
inventaris van het slot prikkelt de verbeelding nog meer. Baron Willem
Vincent van Wittenhorst had een schilderijenverzameling van zo’n 300 stuks.
Bovendien een grote zilvercollectie en een uitgebreide collectie bladmuziek,
welke zich thans bevind in de Bibliotheca Fürstenbergiana in Schloss
Herdringen. Daartoe behoort een collectie regimentsmuziek die onze
Koninklijke Harmonie op de verjaardag van burgemeester van Rooij best eens
ten gehore zou kunnen brengen.
KUYPERPLEIN EN KUYPERFLAT
GEEJ HET DÁRTIG PILSKES DOOR ÓW KAELSGAAT LAOTE GAON
Dan, in het jaar 1995 herdenkt De Kuyper Holding in Schiedam het feit dat de
historische wortels van haar bestaan teruggaan tot het jaar 1695. Die
wortels liggen niet in Schiedam maar in Horst. Op 22 juni 1695 wordt daar
het huwelijk voltrokken tussen Petrus de Kuyper en Anna Custers. Petrus is
de stamvader van de tak die een neus heeft voor het betere destilleerwerk.
Kuyperplein en Kuyperflat zijn van de hier met esprit geboren familie de
maar weinig opwindende anachronismen. Bram Peper en ik kregen de uitnodiging
de vreugde van het eeuwfeest luister bij te zetten. Maar, is jenever nou
voor ons de identiteitsvraag. We zijn dit maal terughoudend, want hier past
een voorbeeldfunctie naar jonge mensen. Anderzijds zingen we samen met die
jonge mensen op vastenavond wel: “geej het dártig pilskes door ów kaelsgaat
laote gaon”.
DORPSFIGUREN GROOT EN KLEIN
VAN BOTTERMELKS LEI TOT TOON GEURTS
Eenzelfde uitnodiging als die uit Schiedam bereikte mij ook voor de viering
van het eeuwfeest van dr. Hub van Doorne. Dat heeft in ieder geval nog
geleid tot de onthulling van een plaquette in America aan de vooravond van
mijn afscheid als burgemeester. Er zijn er meer van deze orde. Toon
Kortooms, Jan van Eechoud en Wim van Doorne. Het LGOG buigt zich bij tijden
wel eens over straatnaamgevingen. Waarom niet over plaquettes die onze
geschiedenis en identiteit bevestigen?
Tot slot van dit hoofdstuk een ludieke passage. In november 1997 hebben we
Toon Geurts geëerd voor zijn jarenlange dienstbaarheid om gebeurtenissen en
straatgezichten in fotografie vast te leggen. Bij die gelegenheid word ik
verzocht me voornaam te kleden en als burgemeester Esser aan Toon Geurts in
het oude Raadhuis de Horster Oscar voor fotografie uit te reiken. Op de
feestelijke vergadering van vandaag zou ik, als de tijd en de voorzitter het
me toestaat, de feestrede die ik toen gehouden heb, nogmaals willen
uitspreken. Om daarmee Toon Geurts, die niet meer in ons midden is, nog eens
transcedent te eren.
HET LGOG VOOR PROFESSOREN EN BOKKENRIJDERS
MEN VROEG MIJ: EN WAAR BENT U HOOGLERAAR?
Nadenkend over de betekenis van het provinciaal genootschap komen spontaan
een paar herinneringen bij me op. Natuurlijk is er het bestuurlijke werk
rond uitgaves van werken en bundels. Natuurlijk heeft de stabiele groei van
onze vereniging alle aandacht. En zeker is dat het geval in bijeenkomsten
met kringen, secties en commissies. Maar ik noem ook de werkzaamheden als
lid van de Commissie van Toezicht op de bijzondere leerstoel bij de
Rijksuniversiteit Maastricht, genaamd: “rechtsgeschiedenis van de Limburgse
territoria”. Je zit daar als relatieve leek met een aantal hoogleraren om de
tafel om telkenjare het jaarverslag der wetenschappelijke werkzaamheden van
prof. Mr. Antoon Florentijn Gehlen en later van diens opvolger dr. Louis
Berkvens te beoordelen. Ik herinner mij de eerste vergadering waarin prof.
Nève mij vroeg: “En waar bent u hoogleraar?” ik antwoordde met de
wedervraag: “En waar bent u burgemeester?” De werkzaamheden van Ton Gehlen
waren inderdaad zo voortreffelijk dat ik hem bij zijn emeritaat met lauweren
heb kunnen omkransen.
Ook Louis Berkvens die van mij het werk rond de strijd om de archeologische
collecties overnam, heeft onverminderd die reputatie hoog gehouden. De
vragen waar de collecties thuis horen: in het Bonnefanten van Maastricht, in
een nader aan te duiden glazen gebouw in Heerlen of in het Limburgs Museum
in Venlo, werden toen onbevredigend beantwoord. Daarop door studerend maak
je opnieuw kennis met de intenties van de oprichter van het LGOG in zijn
oervorm, de priester Jos Habets voor wie ik, ten dienste van bijzondere
gelegenheden een erepenning mocht ontwerpen. Het is ondoenlijk alle mensen
die zich hebben ingezet voor het LGOG recht te doen. Nou vooruit, ik noem er
nog een. De kenner van de Limburgse identiteit waar het gaat over de
bokkenrijdergeschiedenis en bovenal de expert voor de historie van Rolduc:
Louis Augustus. En ik zeg er hier bij: en zijn strijdbare vrouw Tiny in
zaken van kerk en recht. Ook hem mocht ik in 1996 koesteren met het
erelidmaatschap van het genootschap.
HERTOGDOM EN OVERKWARTIER
GELRETAGE EN MISPELBLOEMEN
Ik wil afronden met een herinnering aan de Gelretag in Erkelenz. De
Gelretage worden elke twee jaren georganiseerd door één van de historische
verenigingen die zich met het verleden bezighouden van het oude hertogdom
Gelre inclusief het Overkwartier van Gelder. De Verein für Heimatpflege te
Viersen had daartoe in 1992 te Erkelenz de bijeenkomst georganiseerd, waar
men o.a. kon luisteren naar de lezing van dr. Arie Nabrings over “Viersen,
Geldern und die Mispel”. Nu wij hebben gezien dat de mispelbloem ook bij ons
zijn intrede heeft gedaan op het wapenschild en de vlag van Horst aan de
Maas en op de rand van het altaar van Sint Lucia in de dekenale kerk, is het
wellicht nuttig de hoofdlijnen van zijn lezing nog eens te releveren. De
herkomst van de bloem werd door Nabrings in een 12 pagina lange documentatie
doortimmerd belicht.
Hij vertelt dat met de vrede van Utrecht in 1713 het Spaanse deel van het
Gelders Overkwartier aan Pruisen toeviel. De eerste WO maakte daar na 200
jaar een einde aan. Wat bleef was het stadswapen van Viersen waarop
mispelbloemen stonden. Het is niet onomstreden dat de in de regio vaker
afgebeelde 5-bladige bloesems altijd een mispelbloem voorstellen. Op
muntgeld van de graaf van Holland uit 1393 lijkt het meer op een roos. Op
een Viersense zegel uit 1424 is de bloesem 6-bladig.
Gelderse vorsten uit de tweede helft van de 15de eeuw voerden een gouden
mispelbloesem op een azuren veld. Andere schilden laten drie zilveren
mispelbloemen zien op een gouden veld. De bloem werd toen aangeduid als
Gelderse roos. Vanaf 1480 wordt het wapen van de vorst van Gelre in diverse
bronnen aangeduid als een schild van goud met drie mispelbloemen van keel
(of rood). Tot men in de Nijmeegse kroniek van 1546 weer spreekt van een
blauw schild met drie witte mispelbloemen. Nogal verwarrend al die
heraldische kleuren. Maar ook over de bloesem bestaat verwarring. Er is
sprake van een mispelbloem, een essenbloesem, de bloesem van een wintereik
of een Gelderse roos. De polemieken over wat nu juist is, doen vermoeden dat
het verhaal dieper gaat. Een Germaans aandoende sage werd onderwerp van
regionale identiteit, doorverteld aan kinderen en op scholen onderwezen. De
ontstaansgeschiedenis van het Gelders geslacht moest immers spreken van
grote heldendaden.
DE SAGE VAN DE MISPELBLOEM
HORST IN DE BAN VAN GERMAANSE MYTHOLOGIE
Nu dan. Al sedert de 9de eeuw leefde ten tijde van koning Karel de Kale, in
de moerassen rond de burcht Geldern een giftige draak die mensen en vee
verslond. Het ondier daagde de burchtheer bovendien uit met haar smadelijk
geroep om “Gellre, Gellre!” Vooral dit laatste was onverdraaglijk. Twee
dappere zonen van een in het gebied wonende adellijke familie gorden zich
ten strijde om het verderfelijke beest te verslaan. Hun daden dienen terecht
voor het nageslacht behouden te blijven. Zij droegen de voortreffelijke
namen van Wichard en Lupold Pont. Zij spoorden het ondier op, herkenden het
aan zijn ogen en doden het in de naam van onze heer Jesus Christus.
Verteld wordt dat de vorst van Gelre de mispelbloesem tot wapenbeeld koos
als herinnering aan het verslagen ondier. Vele eeuwen later, pas in 1566,
vertelt Aquilius ons dat het beest zich had verborgen onder een mispelboom.
Latere kroniekeurs hielden zich aan deze versie, hoewel hier en daar ook de
es en de eikenboom worden genoemd. De mispelboom is immers niet groot genoeg
om een draak te verbergen.
In de drakensage toonde de vorst zijn volk te kunnen beschermen tegen alle
onheil. Heel herkenbaar in de Germaanse mythologie. Vermelding van de
mispelbloem in een stadswapen verwijst pars pro toto naar dezelfde
beschermende intentie. Maar ook als allegorie is ze sterk. De mispel wordt
door langdurige rijping een goede en sterke vrucht. Ook de mens kan door
langdurige rijping grote kracht bereiken.
Dat het gemeentebestuur van Horst aan de Maas de mispelbloesem aldus
(weliswaar na mijn tijd, het zij zo) in het gemeentewapen heeft verankerd,
moge verwijzen naar haar oprechte voornemen de inwoners van deze gemeente te
beschermen tegen onheil en identiteitsvijandig ongerief. Bovenal is er met
deze heraldische vormgeving een sterke Horster onderbouwing gegeven van de
Germaanse mythologie!
Ik dank u wel voor uw aandacht.
Romé Fasol *) 5 maart 2009.
*) drs. B.Fasol is gemeentebestuurder geweest (1976-2000), waarvan
burgemeester te Horst vanaf 1988. Hij was in zijn Horster jaren o.a.
provinciaal voorzitter van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig
Genootschap (1991-1999).
Bijlage: EEN ASPERGE ROMANCE
Suzanne Leenhoff, nog maar 13 jaren oud, is de hoofdpersoon van dit verhaal.
Deze tiener uit de vorige eeuw is slank en blond en in het brede regelmatige
gezicht staan grote violetgrijze ogen. Ze studeert piano, iedere dag vele
uren. "Een verduveld knappe meid", zeggen de Zaltbommelse jonge mannen.
Later woont ze met haar ouders naast het Maarten van Rossum-huis in de
stille Nonnenstraat. Ze zwerft door de natuur en liggend onder de lommer van
de grote notenboom op de dijk, kijkt ze dromerig naar het stromen van de
grote rivier.
Klanken ranken sierlijk
In het hart van Europa staat een groot musicus op. In 1842 maakt hij een
concertreis langs steden aan de Rijn. Hij gaat van stad naar stad om geld
bijeen te brengen voor Beethovens' standbeeld in Bonn. In November trekt hij
met een charterboot van Nijmegen naar Rotterdam. Op dinsdag 22 november 1842
nadert hij over de Waal Zaltbommel. Het is marktdag en stads-beiaardier
Leenhoff geeft tussen elf en twaalf uur zijn wekelijks concert.
De musicus is een lange magere man, het donker golvend haar hangt hem op de
schouders. De zwarte vurige ogen in het scherpe jonge gezicht kijken
peinzend naar de slanke toren van rode baksteen, die zichtbaar wordt boven
het wijkend gebladerte van hoge bomen. Over het water hoort hij het zingen
van het carillon. Het is een melodie van Mozart en hij wordt bevangen door
een sterke ontroering. De klanken ranken sierlijk door de herfstdag,
buitelend over de daken van oude huizen. De reiziger vraagt aan land te
mogen. Hij zoekt zich een weg naar de toren en beklimt de smalle wenteltrap,
dichter naar de zingende klokken. Na een slotaccoord kucht hij en
verontschuldigt zich in gebroken duits en frans. De beiaardier antwoordt
hem in het frans en nodigt hem na het concert aan de huiselijke
koffietafel.
Wie bent u
Daar spreekt men over muziek en de gast moedigt Leenhoff aan zijn cello te
bespelen, die in de hoek van de kamer staat. Dochter Suzanne begeleidt hem
aan de piano. Het meisje speelt als een kunstenares. Hij vraagt of zij iets
van Liszt kan spelen en zij voldoet aan dat verzoek. De bezoeker moedigt
haar voornemen aan, in Parijs te gaan studeren. Daarna vraagt hij zelf te
mogen spelen. Door het oude huis ruisen virtuoze klanken. Moeder Leenhoff
stelt de vraag die op aller lippen zweeft: "wie bent U?" "Ik ben Franz
Liszt", zegt hij, "en ik wil graag weer terug naar mijn boot want ik moet
verder".
Suzanne gaat met haar moeder inderdaad naar Parijs. Ze geeft les in Saint
Germain des Prés aan de zoontjes van Manet, een deftig ambtenaar van het
Ministerie van Justitie, die slechts 500 meter verwijderd woont van de
moeder van Liszt. Franz heeft blijkbaar zijn woord gehouden. De oudste zoon
Edouard zal binnenkort terugkomen uit Brazilië. Edouard wil kunstschilder
worden. En wanneer hij niet slaagt voor zijn marineopleiding krijgt hij
toestemming van zijn ouders.
Vroeg impressionisme
Hij ontmoet de muzieklerares van zijn broertjes. In de vele gesprekken die
volgen, erkent hij niet te willen schilderen naar historische motieven.
Liever wil hij het leven van alledag vertolken, streven naar natuurlijkheid
zonder symbolische waarden. Terwijl hij worstelt met wat wij impressionisme
zijn gaan noemen, gaan maanden voorbij. Suzanne krijgt haar eerste kus. Hun
liefde blijft niet zonder gevolgen. Hun zoontje wordt geboren die zij Leon
Edouard Koëlla noemen. Zijn vader is in het doopregister genoemd als de
peetvader van Leon en hij wordt opgevoed als broertje van Suzanne. Inmiddels
worden de werken van Manet befaamd in de wereld van schone kunsten. In
oktober van 1863 bezoekt Suzanne haar ouders in Zaltbommel. In het
huwelijksregister van 28 oktober 1863 worden de echtelieden aldaar
ingeschreven: Suzanne Leenhoff en Edouard Manet.
De Goghsche Kar
Het zal zeker niet Manets laatste tocht zijn geweest naar de Lage Landen. En
noordwaarts reizend, naar de gewoonte van die tijd over de staatsspoorweg en
de rivieren, komt hij vanuit Luik vast ook in Venlo. Zijn boot legt aan aan
de Lage Loswal. Met een levensgenietende rust betrekt hij een kamer in
logement "De Goghsche Kar" en slentert door de oude stad naar het
Stadhuis. Op de Groentemarkt beziet hij wat tuinders en gardeneers te koop
bieden.
Voluptueus gevangen
Naar oude tradities van stad en streek trekken de asperges in het seizoen de
aandacht van groot en klein. Wellicht zijn ze, zoals we nu mogen
veronderstellen, gestoken op de moestuin aan de Muysemolen. De roomblanke
landverse slierasperges liggen gebundeld in manden. Manet is gebiologeerd
door wat hij ziet. Hij overweegt hoe met eenvoudige streken de
natuurlijkheid der groente, voluptueus gevangen in het zachte touw,
blijvend kan spreken tot de verbeelding van mensen. Een kracht, die eenmaal
ontbundeld, smaak en genoegen zal brengen op de tafels van eenvoudige lieden
en rijken. Hij koopt het bosje van de hem vriendelijk toelachende marktvrouw
en snelt terug naar zijn kamer waar hij zijn impressies vastlegt. Het "bosje
asperges" uit 1880 is realiteit.
Een dichterlijke geest bezingt deze petite histoire:
Bij dag en in nacht'lijke uren
beminde Manet in vlam en in vure,
de Bommelse muze, zijn lieve Suzan,
en schilderde als haar impressionistische man
d'asperges uit Limburg, met grote allure.
Bronnen:
A.van Anrooy: Impromptu. Europese Bibliotheek Zaltbommel 1982.
Museum van Bommel van Dam: Asparagus. Van Spijk Venlo 1988.
Wallraf-Richartz-Museum Keulen: Spargelstilleben 1880.
Tilly Fasol: limerick “bij dag en in nacht’lijke uren”.
G.Venner: Asperges in Limburg. De Maasgouw 112, 1993-2.
|