Wintercursus seizoen 2007/2008
"Lees het Limburgs landschap"
De cursus werd ingeleid door Ir.
Reinier Ellenkamp.
De cursusavonden vonden plaats op 16 en 23 januari en op 13 februari en de
excursie naar Broekhuizenvorst en Broekhuizen vond plaats op 16 februari
Verslag Wintercursus
voorjaar 2008
"Lees het Limburgs Landschap"
Deze wintercursus werd verzorgd door dhr Reinier Ellenkamp van het RAAP
(Regionaal Archeologisch Archiverings Project).
Reinier Ellenkamp stelt zich voor. Hij studeerde in Wageningen de vakken
Bodem en Landschap. Hij werkte tijdelijk in Kenia en werkt nu bij het RAAP
als projectleider en veldtechnicus.
Ir. Reinier Ellenkamp tijdens de voordracht in het nieuwe museum "De
Kantfabriek"
Het centrale thema is: Hoe kunnen we het landschap lezen?
Uiteraard hangt dat af van de visie op het landschap. Deze is verschillend
voor een stadsmens en een bewoner van het platteland.
De cursus is verdeeld over drie lessen waarin telkens een ander aspect aan
bod komt.
I Ontstaanswijze van het landschap. Geologische aspecten
II Kenmerken. Bodem en landschap
III Gebruik. Mens en landschap
IV De cursus werd afgesloten met een excursie in het gebied Schuitwater/Maas
I Ontstaanswijze van het landschap. Geologische aspecten
Allereerst worden enkele kernbegrippen nader gedefinieerd:
Landschap is het resultaat van geologische,hydrologische,biotische en
menselijke invloeden.
Geomorfologie is de verschijningsvorm van landschappelijke eenheden.
Bodem is de bovenste laag van 120-150 cm waarin water, biotische en
chemische processen plaats vinden.
Cultuurhistorie is het totaal aan sporen van de mens in het landschap.
Vervolgens komen de verschillende landschapstypen in Limburg aan de orde.
• Heuvelland.
De ondergrond bestaat ( net zoals in de aansluitende gebieden: Eifel en
Ardennen) uit een onderlaag van leisteen. Daarop heeft zich –in een
binnenzee- een laag kalk afgezet. Onder druk is die kalk, ongeveer 60
miljoen jaar geleden, omgezet in kalksteen. In die kalksteen komt
plaatselijk silex (vuursteen) voor. Het vuursteen heeft op de vindplaats de
poriën in de kalk opgevuld. Op die kalksteen hebben de voorlopers van Maas
en Rijn zo’n 2 miljoen jaar geleden grind en zand afgezet. De wind heeft
daarna zeer fijne deeltjes afgezet (Löss). Dat gebeurde 120.000 tot 10.000
jaar geleden. Het geheel is vervolgens doorsneden door rivierdalen en
droogdalen. Een droogdal ontstaat als smeltwater oppvlakkig afstroomt,
doordat de bodem bevroren is (permafrost) en daarbij brede ondiepe dalen
uitslijt.
• Stuwwal.
In de voorlaatste ijstijd (het Saalien) drukte het opschuivende landijs de
bevroren sedimentslagen voor zich uit. Dat proces leidde tot het ontstaan
van geplooide aardlagen (stuwwallen). Het smeltwater veroorzaakte daarna een afvlakking
van de stuwwallen en het ontstaan van droogdalen. Immers de bodem was (ook
ten zuiden van de stuwwallen) bevroren.
• Rivierdal
Omdat de voorlopers van Maas en Rijn door de enorme hoeveelheden smeltwater
in het voorjaar een stelsel van vlechtende rivieren vormden werd veel
materiaal afgezet. De Rijn schoof later in oostelijke richting op en de Maas
sneed geulen uit in de oude afzettingen. Dat proces leidde tot het ontstaan
van o.a. de Steilrand bij Venlo (hoogterras). In het Pleistoceen wisselde het klimaat
geregeld van koud naar warm en omgekeerd. Daarom vond afwisselend
sedimentatie en erosie plaats. Dat proces leidde tot het ontstaan van een
terrassenlandschap zoals langs de hele maas in Limburg te vinden is en
bijvoorbeeld in de Meinweg bij Roermond duidelijk herkenbaar. De vlechtende rivier ging
in het Holoceen langzaam over in één meanderende geul. Ook komt het zuiden
van onze provincie langzaam omhoog (met Nijmegen als scharnier) zodat de
Maas zich steeds verder insneed in de bodem van zijn bovenloop. De droog
gevallen geulen van het voormalige vlechtende riviersysteem stoven dan uit
en de overheersende westenwind zette het zand vlak langs de oostkant van de rivier af. Dat leidde tot
het ontstaan van paraboolvormige rivierduinen langs de Maas (Maasduinen ten
zuiden van Bergen). Aan het eind van de laatste ijstijd steeg de gemiddelde
temperatuur. De waterafvoer werd regelmatiger en de sedimentlast kleiner.
Enkel tijdens hoog water werden de oude afzettingen nog overstroomd zodat zich een laagje
klei kon afzetten op het grovere grind.
• Dekzand
In de laatste ijstijd kende Nederland een toendravegetatie. De wind kreeg
vrij spel en hij verplaatste bodemmateriaal. In het begin ontstonden zo
glooiende zandpakketten en in het laat Glaciaal dekzandruggen. Tijdens het
transport van bodemmateriaal door de wind vindt scheiding plaats naar
korrelgrootte. Het grovere materiaal slaat eerder neer en het fijnere pas
later en dus ook verder weg (denk aan Löss).Zo is ook het verschil tussen
rivierduinen (minder gesorteerd) en dekzand (meer gesorteerd) te begrijpen.
Immers de rivierduinen hebben hun brongebied dichtbij en het dekzand juist
verder weg. Toen in de late Middel Eeuwen de vegetatie voor een groot deel
verdween door overbegrazing en het plaggen van de heide ging het zand
opnieuw stuiven
• Peelhorst
In het Carboon Zijn breuken in de bodem ontstaan ten gevolge van bewegingen
in de aardkorst. De Peelhorst kwam toen omhoog en links en rechts daarvan
ontstonden slenken. Deze slenken liggen nu nog steeds lager dan de Peelhorst
maar ze zijn al wel grotendeels opgevuld met erosiemateriaal afkomstig van
de Peelhorst en uit droogdalen.
Nuttige website www.ahn.nl
De eerste cursusles werd
afgesloten met het bekijken van een stel bodemkaarten. De cursisten
probeerden aan te geven welk deel van Nederland op de kaarten was afgebeeld.
Zo waren o.a. Maasduinen, Stuwwallen en Zuid Limburg te herkennen. Er was
ook een kaart bij van het vorstengraf in de Maasduinen. M.a.w. ook de mens
zelf had en heeft invloed in het landschap.
De opdracht voor de volgende les was: Welke landschapselementen vind je in
Horst e.o. ?
II Kenmerken. Bodem en landschap.
A Geomorfologische eenheden in Horst e.o.
1. Rivierdal van de Maas (is jonger dan Peelhorst en het dekzand). (Onder
het dekzand en de rivierduinen liggen echter maasafzettingen verscholen).
a) Restgeulen van de vroeger vlechtende en meanderende Maas. Niet alle
geulen waren gelijktijdig watervoerend.
b) Dalvlakteterras. Tussen die restgeulen zijn zandruggen afgezet met daarop
weer een kleilaag(je).
c) Rivierduinen. Vooral ten oosten van de Maas.
d) Rivierdalbodem. (Huidige stroomvlakte van de Maas).
2 Dekzandgebied.
a) Beekdalen die zich uitstrekken in Noord Oostelijke richting naar de Maas.
Als een beek geen water meer voert kan zich in de beekbedding veen gaan
vormen.
b) Dekzandruggen waar de beken zich tussendoor slingeren. Voorbeelden
zijn de Reulsberg en de dekzandruggen waarop de plaatsen Horst en Sevenum
zijn gesticht.
c) Dekzandvlaktes.
d) Stuifzanden. Een voorbeeld is het gebied van de Schadijker bossen waar in
de late Middel Eeuwen verstuiving is opgetreden ten gevolge van het steken
van plaggen en overbegrazing door vee.
3 Peelhorst.
a) Plateau-achtige horst(verhoging).
b) Veenvlaktes: hoogveen op die verhoging.
B Hydrologie en bodemvorming.
1 Hydrologie.
a) Van belang zijn de relatieve en de absolute grondwaterstand. Zo “bolt”
bijvoorbeeld het grondwater mee met de bolling van de Peelhorst. Dat
verklaart waarom er op de Peelhorst toch vochtige plekken konden voorkomen.
b) Grondwaterstromen met opgelost materiaal. Te denken valt aan opgelost
ijzer in de vorm van Fe2+ ionen. Overigens bevinden zich niet alle stromen
op dezelfde hoogte.
2 Bodemvormende factoren.
a) Moedermateriaal. Bijvoorbeeld klei tegenover zand.
b) Hydrologie. Zie onder B 1.
c) Klimaat. Zo verlopen in een warm klimaat de bodemprocessen sneller.
d) Vegetatie/bodemleven
e) Ouderdom van de bodem
Deze factoren leiden tot de volgende bodemvormende processen.
a) Uitloging/uitspoeling. Dat proces leidt bijvoorbeeld tot het ontstaan van
podzol bodems.
b) Verwering. Zowel fysische verwering zoals het stuk vriezen van rotsen,
als chemische verwering zoals optreedt bij de omzetting van klei mineralen
in verweringsproducten.
c) Humusvorming. Deze is afhankelijk van het soort vegetatie.
d) Gley vorming ten gevolge van een wisselende grondwaterstand.
C Landschap en bodemtype.
De voorkomende combinaties van moedermateriaal, hydrologie en ouderdom
leiden tot de volgende indeling.
1 Klei
a) Oud, hoog en droog. Te vinden op dalvlakte-terras met kalkloze
ooivaaggrond Nb. ooi betekent hoog en vaag betekent met weinig bodemvorming.
b) Oud, laag en nat. In oude geulen met kalkloze poldervaaggrond en
veengrond.
c) Jong, hoog en droog. Op oeverwallen met kalkhoudende ooivaaggrond.
d) Jong, laag en nat. In rivierdalbodem met kalkhoudende poldervaaggrond.
2 Zand
a) Hoog en droog. Op dekzandruggen en stuifduinen met haarpodzolgrond en
duinvaaggrond.
b) Hoog en nat. Op dekzandvlaktes zoals ten oosten van de Peelhorst met veldpodzolgrond en
moerige gronden.
c) Laag en nat. In beekdalen met beekeerdgrond, vlakvaaggrond en moerige
gronden. Nb. vlak betekent hier laag.
3 Zandige klei.
Hoog en droog. Met moderpodzolgrond. Nb. moder betekent hier humus.
D Kenmerkende bodemeenheden en mogelijkheden voor menselijk gebruik.
Veld- en haarpodzolgrond |
Mineralogisch arm
Nat/droog
Goed bewerkbaar |
Woeste gronden, bewoning
en akkers |
Beekeerdgrond |
Arm, nat en humeus |
Broekbossen en grasland |
Moderpodzolgrond |
Rijk en droog
Vochtbergend vermogen
Goed bewerkbaar |
Akkers en bewoning |
Moerige - en veengrond |
Humeus en nat
Moeilijk te betreden |
Woeste gronden. Turf als
brandstof |
Ooivaaggrond |
Rijk en droog
Vochtbergend vermogen |
Akkers en grasland |
Poldervaaggrond |
Rijk en nat
Moeilijk bewerkbaar |
Broekbos en grasland |
De opdracht voor de volgende les was: Ga na welke geomorfologische en
bodemkundige eenheden bevinden zich in je eigen omgeving en hoe heeft de
mens daar gebruik van gemaakt?
Nuttige website www.kich.nl
III Gebruik. Mens en
landschap
In deze les komen aan bod Verschillende flora (en fauna).
Verschillende gebruiksmogelijkheden.
Het resultaat is de stoffering van het landschap. Omgekeerd gezegd: Wat zegt
de stoffering over het onderliggende landschap?
A Flora ( en fauna)
a) Elzenbroekbos op rijkere gronden in de dalen.
b) Beukenbos als climaxvegetatie op rijkere dalvlakte-terrassen.
c) Eiken- berken- en naaldhoutbos op armere zandgronden op dekzandruggen.
d) Heidevelden op arme en zurige zandvlaktes.
e) Riet en veen in vennen.
B Gebruiksmogelijkheden
1 Woonlocaties
De jager/verzamelaar had zijn kamp in de gradiëntzone tussen hoog en laag
Deze keuze van de woonplaats had het voordeel dat er water aanwezig was en
allerlei soorten wild en vis. Van hun kap zijn eigenlijk alleen maar de
werktuigen achter gebleven zoals pijlpunten, bijlen en schrapers. Nb. De
vondst van slechts één pijlpunt hoeft niets te zeggen over een kamp, want
het is best mogelijk dat aangeschoten wild ergens buiten het kamp aan zijn
einde is gekomen. De boer die de jager/verzamelaar opvolgde stelt enigszins
andere eisen aan zijn vestigingsplaats. Zijn woning/opslagschuur is groter
(te lokaliseren door bodemverkleuring als gevolg van vergane palen) en er
moet plaats zijn voor akkers en vee.
2 Akkers, graslanden en grondstoffen
a) In de brons- en ijzertijd worden kleine akkertjes aangelegd. Als zo’n
akkertje is uitgeput wordt een nieuw in gebruik genomen Zo’n soort
akkercomplex staat bekend als Celtic field. In die tijd ontstonden ook al
kleine heideveldjes.
b) De graslanden waren lang en smal en stonden haaks op de afwaterende beek
of rivier.
c) Grondstoffen
Veenwinning door de vraag vanuit de steden naar brandstof, later ook door de
vraag naar landbouwgrond.
Hakhout en boerengeriefhout
d) Transport.
Er liepen Romeinse heerbanen langs de Maas. Op plaatsen waar een beek of
rivier op zijn smalst was werden bruggen aangelegd. Denk aan de Romeinse
brug over de Tungelroyse beek.
e) Ander gebruik. Vooral in natte gebieden.
Verdedigingswerken zoals waterburcht, boerenschans en landweer. Een landweer
sloot vaak aan op een natuurlijke barričre. Denk ook aan het defensiekanaal
als onderdeel van de Peel-Raamstelling.
Industrie zoals (water)molen, sluizen en visserij.
Rituelen. Denk aan begraafplaatsen, deposities en offers. Die laatste zijn
vaak aangetroffen in het water naast bruggen.
Tenslotte oefenden de cursisten aan de hand van kaartmateriaal met het
aangeven van cultuurhistorische relicten in Horst e.o. Een greep uit de
aangedragen relicten:
Kasteel( Borggraaf, Ooijen, Ter Horst en het Gebroken Slot)
Eendenkooi in de bossen tussen Horst en Melderslo
Het Molenbeekdal (inclusief de vijver die diende om het water op te stuwen
voor de molen)
Het Molenveld met akkers en windmolen
Reulsberg en de Schadijker bossen
Griendtsveen
Oude akkers tussen Lottum en Broekhuizen
Recente heideontginningen (Hoog heide en Californië)
Kort samengevat kan men zeggen dat:
Uit de stoffering van het landschap is veel af te leiden m.b.t. de structuur
en de vorming van dat landschap. Zo wijst:
Akkerland op relatief droog, vruchtbaar en goed te bewerken gronden.
Grasland op relatief nat
Woeste grond op te nat, te droog of te reliefrijk.
Het probleem is echter dat tegenwoordig bouwtechnisch gezien bijna alles
mogelijk is en de samenhang tussen landschap en stoffering verdwijnt. Toch
is er nog wel het een en ander te ontdekken aan de hand van historische
kaarten zoals die van Tranchot en de kaarten uit de historische atlassen.
Ook het lezen van het landschap draagt bij aan het ontdekken.
Dus: Geef je ogen goed de kost en “Lees het landschap”.
IV Excursie vanaf hoek Heideweg-Genenberg
Bijeenkomst op de "Heide" in Broekhuizenvorst. Het was een
stralend zonnige winterdag!
• Een boring op de akker die aan twee zijden grenst aan het bos laat zien
dat er een dekzandlaag ligt van ongeveer 50 cm. In een dekzandlaag zijn alle
zandkorrels even groot! Het kan geen podzolbodem zijn omdat de
grondwaterstand ter plekke te laag is.
• Hoek Horsterdijk/weg naar het Schuitwater. Daar is een akker compleet
afgegraven en hij wordt opgevuld met teelaarde. Aan de boskant loopt een
gegraven sleuf. Daar is sprake van een micropodzolbodem met een laagdikte
van 30 cm en daaronder is lemige grond te zien. Die lemige grond is een
Maasafzetting. De dekzandlaag is in de laatste ijstijd afgezet en het
dekzand is afkomstig van de Peelhorst. Het onderste deel van de
micropodzollaag is doorspekt met ijzeroer. De verklaring is dat het
regenwater snel door het bovenliggende dekzand stroomt en vervolgens traag
door de onderliggende lemige afzettingen van de Maas. Er is dus sprake van
een soort pseudogrondwaterstand, als gevolg van stagnerend water op de
Maasafzettingen.
Een boring in het
aangrenzende bos laat een zandbodem zien met een dunne laag humus aan de
bovenkant. Zo’n humuslaagje kan in ongeveer 50 jaar worden gevormd.
De gegraven sleuf wordt uitgebreid bestudeerd
• Op de hoek van de volgende kruising bevindt zich een perceel met oudere
struikhei. Er is duidelijk te zien dat de oude dekzandlaag enkele keren is
afgestoven en met nieuw materiaal is overstoven.
• Op de hoek van een holle weg en de Hiepterweg rijst de vraag: Is die holle
weg door het stuifduin heen aangelegd? Gezien de looprichting van de holle
weg lijkt het daar wel op.
• De Hiepterweg vormt de grens tussen het dekzand en een oude Maasgeul. Die
geul bestaat momenteel uit grasland dat wordt afgewaterd door de gegraven
Broekhuizer molenbeek. Aan de overkant van de oude Maasgeul bevindt zich een
rij knotwilgen en links langs de Rabattenweg staat o.a. wilgenopslag. Een
boring aan de rand van het grasland laat drie lagen zien. Van boven naar
beneden zijn dat humus-, lemig zand-, ijzeroer. Een boring midden in het
grasland laat twee lagen zien. De bovenste is een rommelige laag die bestaat
uit ophogingsmateriaal dat afkomstig is uit de bosrand. De onderste laag
bestaat uit veen. De aanwezigheid van het veen wijst er op dat zich in de
oude Maasgeul stilstaand water moet hebben bevonden.
• Op de hogere rand ten oosten van de Broekhuizermolenbeek zien we van boven
naar beneden een grijsbruine laag, dan een bruine laag en dan een laag
zandige leem. Het zand in de laatst genoemde laag bevat korrels van
verschillende grootte: het is dus geen dekzandlaag maar bestaat uit (in
korrelgrootte slecht gesorteerde) Maasazettingen.
• Na een stukje harde weg richting Stokt slaan we af, de Roamweg in. Hier
bevindt zich een bos met eiken hakhout. We zien namelijk struikvormige
meerstammige eiken. Het betreft woeste gronden uit de negentiende eeuw. Vóór
die tijd kan het best een akkercomplex zijn geweest dat later is overstoven.
• Aan het eind van het bos bevindt zich rechts een stuk vlakke grond dat uit
een vruchtbare moderpodzollaag bestaat. Links van de weg zien we weer
eikenhakhout van Amerikaanse eiken.
• Na passage van de Bronskuilweg gaan we richting einde Looweg. We passeren
rechts een dennenbos op een dubbele micropodzolbodem
• Tenslotte hebben we vanaf de hoek Looweg-Lottumse weg een fraai gezicht op
het Maasdal. Vlak langs de Lottumse weg zijn duidelijk twee oude Maasgeulen
te zien. Achter de Marsstraat bevinden zich kleiputten die enkele jaren
geleden zijn gegraven omdat de klei nodig was om de dijken op te hogen. Die
putten staan intussen vol met wilgenopslag.
In Broekhuizen konden we onder het genot van een consumptie nog even
napraten over de excursie.
Ik wil Reinier Ellenkamp bedanken voor de boeiende cursusavonden en de
afsluitende excursie in het gebied Schuitwater-Maas.
Verslag: Wim Philipsen
|