Wintercursus 2013 "Deportatie en holocaust".
1e avond,
dinsdag 15 januari 2013,
Inleider: De heer G. van der Vorst.
Titel: “De liquidatie van Salomon Walvis op 15 juli 1944: verzetsdaad of
misdaad”
Korte
samenvatting van de lezingen van de wintercursus 2013.
Di 15 januari 2013: de heer G. v.d. Vorst
De liquidatie van Salomon Walvis op 15 juli 1944: verzetsdaad of misdaad?
Na zijn afstuderen als wiskundige werkte Gerrit van der Vorst (Venlo, 1946) bij
de universiteiten van Utrecht, Amsterdam en Nijmegen als manager van
ICT-afdelingen. In de afgelopen tien jaar heeft hij zich ook toegelegd op studie
van de oorlogsgeschiedenis van Venlo e.o., met als resultaat enkele publicaties
in de ‘Buun’, cultuurhistorisch jaarboek voor Venlo, Blerick en Tegelen. Sinds
zijn pensionering werkt van der Vorst aan een bundel over de Jodenvervolging in
Venlo en omstreken, die in 2013 verschijnt. Daarin wordt ook het verhaal van de
liquidatie van Salomon Walvis opgenomen.
Door zijn onderzoek wil de heer van der Vorst het falen van de
geschiedschrijving aantonen en een rehabilitatie van de slachtoffers
bewerkstelligen. Hiervoor heeft hij een zeer grondig dossieronderzoek gepleegd
en nog zoveel nabestaanden, familieleden en kennissen bevraagd. Een 15 tal
verhalen heeft hij verzameld en deze worden in de loop van dit jaar
gepubliceerd. Een van die verhalen gaat over de terechtstelling van Sallie
Walvis, een zaak, daar kwam hij al snel achter, met een luchtje.
In de ochtend van zaterdag 15 juli 1944 werd in een bosje aan de Oude Sevenumse
baan in Grubbenvorst Salomon Walvis doodgeschoten door verzetsmensen uit
Zuid-Limburg. Sallie Walvis was een Joodse Amsterdammer, die met zijn echtgenote
ondergedoken zat op de Herstraat in Horst. Hij moest dood omdat hij een verrader
was, zo heette het tenminste tot op heden. Diepgaand onderzoek van dit
opmerkelijke dossier brengt echter een andere waarheid aan het licht: het
besluit om Walvis te liquideren, berustte op grote stress, volledig onjuiste
inschattingen en dubieuze motieven. De noodzaak van de liquidatie kon na de
bevrijding dan ook niet verantwoord worden door de daders en de andere betrokken
verzetsmensen. Het ontbreken van bewijs, het afschuiven van de
verantwoordelijkheid, leugens en slechte geheugens bestempelden de liquidatie al
vrij snel na de bevrijding tot een diep beschamende daad. Het uiteindelijke
sepot van de aanklacht tegen de daders, door de hoogste officier van Justitie in
die tijd, vergrootte het drama dat de liquidatie was voor het toch al zwaar
getroffen gezin van Sallie Walvis: 136 familieleden van Sallie en zijn vrouw
zijn in de oorlog vermoord, het bij de liquidatie van Sallie geconfisqueerde
kapitaal kwam nooit meer boven water en, doordat waarheidsvinding uitbleef,
mocht men hun echtgenoot/vader een verrader
blijven noemen. Meteen na de oorlog probeerden argwanende Horster illegalen al
om deze doofpot open te krijgen, maar dat lukte niet. Men, de voormalige
verzetstrijders, blijft naar elkaar wijzen en blijft zwijgen. Van het geld, fl
8.000,00 geen spoor en er is veel tegenwerking. Op 20 juni 1947 wordt Sallie in
Diemen herbegraven en op 31 december 1953 wordt hij overleden verklaard. In vele
publicaties staan vele fouten en tot op heden is er door manco’s in de
rechtspraak en onderzoek nog steeds geen eerherstel voor Sallie Walvis.
De heer G. van der Vorst
2e
avond, dinsdag 22 januari 2013,
Inleider: De heer G. Sonnemans
Titel: “Deportatie en dwangarbeid”
Na zijn
promotie in de Letteren aan de Universiteit van Nijmegen is hij een tekstbureau
gestart. Als snel daarna kreeg hij de opdracht voor het schrijven van een
kinderboek. Dat vormde de start van een compleet nieuwe carrière. Zijn werkzame
leven bestaat nu uit het schrijven van boeken, het verzorgen van
cultureel-educatieve projecten en het geven van lezingen. Daarnaast blijft er
nog tijd over voor vrijwilligers- en bestuurswerk (o.a. in een sportvereniging,
ontwikkelingshulp én de Stichting Deportatie oktober 1944 Noord- en
Midden-Limburg).
De heer G. Sonnemans
Over de
deportatie naar en dwangarbeid in Duitsland van vele duizenden Limburgers kan
niet voldoende verteld worden. Het is een van de grootste catastrofes die de
provincie de afgelopen honderd jaar overkwam. In veel dorpen bleef praktisch
geen enkele familie dit drama gespaard. Toch is het een relatief onbekende
geschiedenis, omdat de slachtoffers hun trauma's angstvallig voor zich hielden.
In de tachtiger jaren werd de stichting: “Deportatie oktober 1944 Noord- en
Midden-Limburg” opgericht die in eerste instantie de deportaties beschreven in
het boek: “Sporen die bleven” en daarna werkte aan het in stand houden van de
herinneringen aan deze trieste historie.
In eerste instantie werden alleen vrijwilligers gevraagd om de werken voor de
Hitler. Later werd de dwang steeds groter, totdat men op een gegeven moment
verplicht werd om te verschijnen. Meer dan een half miljoen Nederlanders hebben
tijdens de Tweede Wereldoorlog als dwangarbeider in Duitsland gewerkt. In het
laatste oorlogsjaar gingen de Duitsers zelfs over tot massale razzia's. De
vijand had deze manschappen nodig om de vele militairen die aan de verschillende
fronten vochten te vervangen als arbeider in de (wapen)industrie.
Op 8 oktober 1944 – met de oprukkende geallieerden op schootsafstand – vonden in
grote delen van Limburg kerkrazzia's plaats. Tijdens de missen omsingelden
Duitse militairen en de Sicherheitsdienst de kerken om de aanwezige mannen te
deporteren.
De heer Sonnemans illustreerde zijn lezing met citaten uit boeken en met
persoonlijke brieven en herinneringen van opgepakten waaronder het verhaal van
Lei Steeghs, een van de oprichters van de Stichting, wiens verhaal beschreven
werd in het boek “Gestolen Jeugd” van Ton van Reen.
De mensen die opgepakt werden in Noord Limburg gingen in eerste instantie naar
het station in Venlo en van daaruit naar het verzamelpunt in Wuppertal. Daar
werden mensen met een bepaald beroep er uitgesorteerd om ergens tewerk gesteld
te worden. De anderen kwamen in de wapenindustrie (Salzgitter of Watenstedt)
terecht of in de mijnen. Weer anderen moesten op boerderijen gaan werken (zij
hadden geluk) of werden ingezet bij het puin ruimen.
De lezing met veel beeldmateriaal omlijste lezing ging verder over het verdriet
en de onzekerheid van de achterblijvers, het werk in de fabrieken, op de
boerderijen en bij de puinruimdiensten, contacten met goede en slechte Duitsers,
de ontberingen en gevaren, de saamhorigheid en de kracht van het geloof die de
mannen op de been hield, de gruwelijke dood van talloze dwangarbeiders, de
bevrijding en terugkeer naar huis, de jarenlange schaamte om voor de vijand
gewerkt te hebben en de pas recente erkenning van het geleden leed. Van de 3000
Noord-Limburgers die ingezet werden kwamen er 142 niet terug.
Tegenwoordig houdt de Stichting zich bezig met het bezoeken van voormalige
fabrieken, kampen en begraafplaatsen.
3e
avond, dinsdag 5 februari 2013,
Inleider: De heer H. van Rens
Titel: “Horst en de Holocaust. Wat merkte Horst van de Jodenvervolging
tijdens de Tweede
Wereldoorlog?”
Herman van Rens (1946) is geboren in Hegelsom. Hij was dertig jaar huisarts in
Beek. Na zijn pensioen studeerde hij geschiedenis aan de Universiteit van
Amsterdam, een studie die werd afgesloten met een master-graad Holocaust- en
Genocidestudies aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie NIOD te
Amsterdam. Samen met zijn vrouw Annelies van Rens-Wilms deed hij
archiefonderzoek naar de vervolging van joden en zigeuners in Limburg. Momenteel
legt hij de laatste hand aan zijn proefschrift hierover.
De inleider start de lezing van 5 februari 2013 met een beschrijving van de aard
en omvang van de Joodse gemeenschap in Limburg. Dat waren er ongeveer 1500,
meestal oudere mensen die in de handel (textiel en vlees) werkzaam waren. Van
die 1500 was ongeveer de helft afkomstig uit Duitsland. In Horst woonde geen
Joden. Vervolgens beschreef hij hoe de joden in Limburg opgepakt werden. Dat was
in een drietal acties, op 25 augustus 1942, 11 november en in april 1943. Aan de
eerste arrestatie ging een razzia op katholiek-gedoopte joden vooraf op 2
augustus 1942. De katholieke joden werden op 7 augustus naar Auschwitz
gedeporteerd. Dit laatste transport wordt ook wel het ”Rozenkranstransport”
genoemd vanwege het grote aantal paters en priesters.
Op 25 augustus ’42 moesten alle Limburgse Joden onder de 60 jaar zich melden in
Maastricht. 289 van de 600 die een oproep hadden gekregen werden op transport
gesteld naar Westerbork, de rest was gevlucht of vrijgesteld (zieken). De
Duitsers deden voorkomen alsof ze tewerkgesteld werden maar de bedoeling was
duidelijk anders. In Limburg wist een groter deel van de Joden aan de vervolgers
te ontkomen dan in de Randstad.
Vervolgens beschreef de inleider hoe de aankomst in Auschwitz verliep. De
aankomenden werden geselecteerd.
Op 10/11 november 1942 vonden opnieuw arrestaties plaats, deze keer niet na een
oproep, maar in de vorm van een onaangekondigde razzia. 125 personen werden nog
opgepakt. In feite waren toen alleen nog maar oude mensen over. Deze werden
gedwongen te ‘verhuizen’ naar Vught in april 1943 . Vandaar werden ze in een
later stadium naar Westerbork en vervolgens naar het vernietigingskamp Sobibor
gebracht.
In de tweede helft van de lezing worden de grote verschillen tussen diverse
regio’s in Limburg getoond. De aantallen slachtoffers verschilden aanzienlijk
per streek en zelfs per dorp of stad. Het aantal (niet-Limburgse) onderduikers,
in totaal 2400, verschilde plaatselijk eveneens sterk. In de dorpen die nu samen
de gemeente Horst aan de Maas vormen woonden vóór de oorlog geen Joden. Deze
agrarische regio speelde echter een grote rol bij de redding van Joodse
onderduikers. De heer van Rens probeert aan de hand van de theorie van Ervin
Staub te verklaren hoe het komt dat m.n. Noord-Limburg zo’n prominente rol heeft
gespeeld. Er woonde in deze steek een beperkt aantal voortrekkers met gezag die
het volk mee op sleeptouw namen en aanzette tot hulp aan onderduikers. Genoemd
werden: Mathieu Smedts uit America, pastoor Henri Vullinghs uit Grubbenvorst,
Eugenie Boutet-Evers uit Sevenum, Hanna van de Voort en Nico Dohmen uit Tienray.
Van de 200 onderduikers in Horst werden er slechts 15 gearresteerd. De jacht op
onderduikers is pas laat op gang gekomen in augustus 1944 door een Speciale
Brigade uit Eindhoven. Hierbij vielen ook diverse slachtoffers, sommige nog niet
met name bekend. Tenslotte werd nog stil gestaan bij een aantal personen en
gebeurtenissen op het einde van de oorlog. Genoemd werden nog de heer Ph. Cohen
uit Venlo en Derk van Assen.
Sevenum speelde een rol apart in dit verhaal en dat kwam omdat een aantal van de
genoemde personen in Sevenum woonde of er contacten hadden. Er was een station
aanwezig en een ruim achterland. Genoemd moest nog worden dat Sevenum een
tijdlang een Palestina-soos heeft gehad plus een Synagoge (in café van Heugten).
De heer van Rens besluit met een aantal aanbevelingen aan de inwoners van horst:
De gemeente Horst zou er bij het bisdom op aan kunnen dringen om Pastoor
Vullinghs heilig te verklaren; een plaquette te plaatsen op de plaats waar Sally
Walvis is geliquideerd; een herdenkingsroute (per fiets of auto) langs allerlei
punten die in het verzet een rol hebben gespeeld en in Sevenum een aanduiding
aanbrengen waar de Synagoge heeft gelegen.
De heer H. van Rens
Mevrouw A. van Rens |